Jeugdverhalen over joden (142)
In deze reeks publiceert Ewoud Sanders het ruwe materiaal voor een in 2022 te verschijnen boek met een analyse van deze bronnen.
Auteur: Cornelia Theodora Jongejan-de Groot (1899-1980)
Oorspronkelijk Nederlands
Herkomst en drukgeschiedenis
Sally en zijn hondje is geschreven door Cornelia Theodora Jongejan-de Groot (1899-1980). Zij schreef vaker over de bekering van joodse kinderen. Zo publiceerde zij in 1945, speciaal voor de zondagsscholen in Twente, Van een jongetje dat een andere naam kreeg (zie PR.53). En in 1951, een jaar na Sally en zijn hondje, beschreef Jongejan-de Groot in Twee schooljongens met vacantie hoe kinderen tijdens een strandvakantie kennismaken met David, een eenzame ‘Jodenjongen’ met een getatoeëerd nummer op zijn arm. Al snel gaan de gesprekken over de Messias, die tot Davids verbazing al blijkt te zijn gekomen. Het komt niet tot een volledige bekering, maar het begin is er. ‘Het enige dat we doen kunnen, is bidden dat de Here Jezus ons vriendje niet loslaat. Wij hebben met onze boodschap aan David het zaadje gelegd in zijn hart, maar de Here Jezus kan alleen maken, dat het groeit.’
Sally en zijn hondje verscheen bij uitgeverij G.F. Callenbach in Nijkerk en beleefde één druk.
Samenvatting
De ouders en zus van Sally de Leeuw zijn tijdens de oorlog ‘weggehaald’ en niet meer teruggekomen. Sally is gered door een buurman die hem bij een ‘oud vrouwtje’ heeft gebracht, ‘omoe Lievekens’.
Sally heeft een paar jaar bij grootmoeder Lievekens gewoond en het was er ‘heerlijk’. ‘Sally mocht nooit op straat spelen, maar dat was niet zo erg, hoor! Omoe Lievekens had een veranda en daar kon je kijken naar de spoortreinen, die voorbijreden. En omoe had zulke mooie verhalen verteld. Van de Zoon van God, Die de Messias was geweest.’
Na de oorlog moet Sally bij pleegouders gaan wonen: oom Levi en tante Saar. Grootmoeder Lievekens had daar erg om gehuild, maar tante Saar had beloofd af en toe met Sally langs te komen. ‘Maar toen had Sally op een dag verteld, wat omoe hem over de Heere Jezus gezegd had en toen had tante Saar gezegd, dat het maar beter was, dat Sally niet te veel bij omoe kwam. Hij zou maar in de war raken, want de Messias, Die de Joden verwachtten, was nog niet gekomen.’
Vervolgens had grootmoeder haar hondje (Blackie) naar Sally laten brengen, want het hondje miste Sally zo.
Het is bijna kerst en oom Levi wil dat Sally hem helpt met het opkopen van hazen- en konijnenvellen. Levi zegt tegen Sally: ‘Jij moet aanbellen en denk er om…. als ze soms met een velletje aankomen, dan vraag je wat ze er voor moeten hebben. Maar dan zet je tegelijk een heel armoedig gezicht en dan vertel je ze maar, dat je hele familie vermoord is. Al je broertjes en zusjes ook.’
Sally: ‘Maar ik had maar één zus.’
Levi, ongeduldig: ‘Dat weten ze toch niet. Ze moeten meelij met je hebben, zie je.’
Sally wil niet liegen, want grootmoeder Lievekens heeft hem geleerd dat Jezus alles kan horen, maar hij doet het toch.
Thuisgekomen krijgt Sally te horen dat Blackie binnenkort weg moet, omdat er hondenbelasting moet worden betaald en daar hebben Levi en Saar geen geld voor. Wel gaan zij de avond voor kerst ‘een glaasje bier’ drinken in het café. Zij laten Sally alleen achter.
Sally gaat op pad om Blackie terug te brengen naar grootmoeder Lievekens. Die blijkt in het ziekenhuis te zijn opgenomen. Op de terugweg raakt Sally bevangen door de kou en ook hij komt in het ziekenhuis terecht. Daar worden grootmoeder Lievekens en Sally herenigd. Sally vertelt haar alles, ‘ook, dat hij de Heere Jezus gevraagd had hem te helpen’.
Sally: ‘Is het allemaal waar, omoe, van de Heere Jezus?’
Grootmoeder Lievekens, terwijl zij haar bevende hand op de zijne legt: ‘Het is allemaal waar, jongetje. Hij waakt over jou en over mij en het is Zijn werk, dat we elkaar gevonden hebben.’
Het ziekenhuis laat onderzoeken waarom Sally alleen was die avond. Nu blijkt ook dat oom Levi en tante Saar de jongen vaak uit school houden. Daarom mogen zij niet langer zijn pleegouders zijn, maar daar tillen ze niet zwaar aan. Het Rode Kruis ontdekt dat Sally’s oudere zus, Hanna, de oorlog toch heeft overleefd. Hanna en Sally gaan, samen met Blackie natuurlijk, bij grootmoeder Lievekens wonen en Hanna zorgt voor de oude vrouw.
Een jaar later vieren zij kerst met elkaar. Sally wijst op de bijbel, die voor grootmoeder op tafel ligt en waaruit ze de ‘Kerstgeschiedenis’ zal voorlezen. Maar voordat grootmoeder begint, bidt zij zacht: ‘Geef Heere, dat Hanna dit ook gaat geloven. Want dan pas is alles goed.’
Doelgroep en receptie
Volgens uitgeverij Callenbach was Sally en zijn hondje geschikt voor jongens en meisjes van acht tot twaalf jaar; volgens Onze hervormde zondagsschool voor jongens van acht tot tien jaar.
Van Sally en zijn hondje is één bespreking aangetroffen. ‘Een mooi boekje, vlot geschreven, hoewel wat sentimenteel’, oordeelde Onze hervormde zondagsschool in 1950. ‘Jammer dat het geestelijk wat oppervlakkig is. (…) Vanwege dit laatste: matig aanbevolen.’
De samenvatting in de Callenbach-catalogus begint met de zin: ‘Sally, het aardige Jodenjochie, bleef alleen achter toen zijn ouders door de Duitsers werden weggehaald.’
Laat een reactie achter