Zeer, bepaald en dergelijke onderstrepende bijwoorden (ii)
In 1950 versterkt zeer in verreweg de meeste gevallen een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord: zie de vorige bijdrage. In de citaten van 2021 uit de mond van beide ministers in hun rol van fractieleider (Rutte en Hoekstra*) viel zeer vaak juist als vóor- of nageplaatst uitroepteken bij een werkwoord. Dat kwam in 1950 wel voor, maar in zéer beperkte mate. Nu is het bij sommige sprekers bijna regel om een nadrukkelijk oordeel te vellen door te zeggen dat je iets zeer betreurt, zeer hecht aan dit of dat en dat bevreemdt mij zeer. (Ik noteerde uit de mond van een commissievoorzitster een keer als afronding van een spreker: “Zeer dank!” Ik heb niet nagegaan of de betrokken stenograaf dit handhaafde of ietsje heeft genormaliseerd.)
Zeer heeft in de loop van de afgelopen jaren dus een stille verschuiving doorgemaakt. Wanneer of bij wie deze groei begon, ik weet het niet. Immigranten vallen op in de maatschappij, emigranten mis je hooguit toevallig. Zolang we nieuwe woorden buiten beschouwing laten gaat dat vaak zo met taal: veel mutaties voltrekken zich in stilte en woorden kunnen in principe met stille trom vertrekken. Laten we leren van corona en spreken van incidentie om verschijnselen op te sporen: hoe vaak kwam een woord in een kalenderjaar in de Handelingen voor per (bijvoorbeeld) 100.000 woorden? Zeer neemt in de periode van 2002 tot 2020 heel regelmatig af van 61 naar 31 stuks per 100.000 – een halvering en dat terwijl het dus een nieuwe rol begint te spelen door die combinatie met andere woorden in de zin.
Zeer neemt in frequentie af, er zijn andere onderstrepende bijwoorden die in diezelfde periode van 2002-2020 juist toenemen. (Denk niet dat er in de hedendaagse politiek afscheid genomen wordt van het gebruik van onderstrepende taal.) Dat zijn niet toevallig als veel gewoner ervaren woorden zoals erg (dat groeide van 23 per 100.000 in 2002 naar 38 in 2020) of heel, dat steeg van een incidentie van 114 in 2002 naar 307 in 2020.
Blijkbaar is het zo, dat we afscheid nemen van taal die we (allicht niet zo bewust) apart vinden en daarentegen juist makkelijker grijpen naar gewonere woorden of uitdrukkingen. Incidentie zou daarbij als thermometer van taalverandering kunnen functioneren.
*) Zeer geeft een wat plechtige vleug aan gesproken Nederlands anno 2021. Wopke Hoekstra kan ook vlotter: bij Nieuwsuur gisteravond vertelde hij dat de Nederlandse economie momenteel als een tierelier draait. Die manier van zeggen is in de Tweede Kamer pas tegen 2000 op – en later in zwang gekomen.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Siemon Reker
Laat een reactie achter