Vrijdag was het twintig jaar geleden dat de schrijver en denker Cornelis Verhoeven (1928-2001), veel te jong, overleed. Hij liet een groot oeuvre na waarvan lange tijd weinig in de handel is geweest. Gelukkig brengt de Eindhovense uitgeverij Damon nu weer het een en ander uit. Ik hoop dat daar ook De mythe van het schrijverschap bij zal horen, het boekje dat Verhoeven liet uitgeven toen hem in 1980 de P.C. Hooftprijs werd toegekend en dat hij zelf “de zere kies in mijn oeuvre” noemde, omdat het een deel was dat almaar bleef zeuren. Onderdelen ervan had hij al in de jaren vijftig geschreven.
Het is een meesterlijke zere kies. Verhoeven schreef essays volgens de oude betekenis van het woord: je denkt met hem mee terwijl hij nadenkt over wat voor wonderlijke handeling dat eigenlijk is, schrijven, en wat het verschil is met spreken. De schrijver verdwijnt zelf uit beeld, en tegelijkertijd legt hij een veel dwingender corset over de werkelijkheid dan de spreker.
Het is een essay waarbij duidelijk wordt dat hij Derrida weliswaar gelezen had, maar pas toen hij de oude fragmenten samenvoegde. Hij zegt, bijvoorbeeld waar het gaat over de relatie tussen gesproken en geschreven taal, dingen die doen denken aan de Franse poststructuralisten, over de ontheemding van het schrijverschap, de manier waarop de schrijver een stem is die losraakt van zijn identiteit. Over ‘Schrift en administratie’:
Schrijven is geweld, zegt Derrida. Het verbod, iemand bij zijn naam te noemen is een verbod van geweld. Noemen is schelden, tot een bureaucratisch nummer herleiden. In de omgang moet de bureaucratische naam vermeden worden. Ook dit is niet alleen primitief. Ook bij ons klinkt het niet vriendelijk iemand alleen maar bij zijn achternaam te noemen. Want zo heten we op het stadhuis; zo hebben bureaucratische pennelikkers ons ingeschreven. Zo luidt wel onze naam, maar die naam is onze vocativus niet. Wij willen niet geïdentificeerd worden met onze verdubbeling op papier. (…)
Het schrift staat op deze manier in dienst van een categoriserend systeem. Dat categoriseren op zich is al gewelddadig, omdat het een uiting is van abstraherend, universalerend denken, zwart op wit. Het schrift tiranniseert het denken. (…)
Schrift en literatuur zijn gecompliceerde en dubbelzinnige gegevens. Zij omvatten niet alleen een grote diversiteit van geschreven documenten en boeken, waarvan maar en zeer klein gedeelte ‘literair’ genoemd zou kunnen worden naar moderne, esthetische maatstaven gemeten, maar het is ook een begrip met een bepaalde geschiedenis, waarvan in de diversiteit van nu nog allerlei resten aanwezig zijn. Het is al te simplistisch de uitvinding van het schrift in verband te brengen met een bepaald gebruik daarvan bv. de administratieve uitbuiting. Zelfs als we zouden uitgaan van de eenvoudige hypothese, dat schrift en literatuur ‘oorspronkelijk’ administratie zijn, dan is het wegstrijken van individuele verschillen onder bureaucratische universaleringen en het uitbuiten van het individu maar één bepaald gevolg ervan.
Ik geef een wat uitgebreider citaat om een proeve te geven van Verhoevens stijl, die naar mijn smaak tegelijkertijd helderder én genuanceerder is dan van bijvoorbeeld Derrida (of Lévi-Strauss, die hij citeert op een plaats waar ik hierboven puntjes heb gezet). Je zou kunnen zeggen dat waar de Franse (post-)structuralisten gefascineerd waren door het geweld van het schrift, Verhoeven probeerde zelf zo geweldloos mogelijk te schrijven, altijd gevoelig voor de complexiteit van de werkelijkheid buiten de taal en tegelijkertijd meesterlijk in de beschrijving van de omgeving van die onbeschrijfbare werkelijkheid.
Luister naar deze podcast van afgelopen vrijdag over Verhoeven:
Ik schreef in een ook alweer grijs verleden meer over Verhoeven op dit blog.
Laat een reactie achter