Uit Virgula, de nieuwe bundel van Sasja Janssen.
Virgula,
mijn nieuwe man heeft een dode vrouw, een lijk van koper en ik
heb een kei in mijn hoofd, hij duwt tegen mijn ogen, die uitpuilen
alsof ik niet genoeg kan zien, maar ik wil niet meer denken
want mijn man heeft al een dode vrouw, een lijk van koper
een geschiedenis weidser dan mijn slaapplafond met knoesten
die beven als atomen, Virgula, de kei duwt tegen mijn nakende
denken dat zich samentrekt
in de nacht onder de knoesten zie ik een lange rij zieners
aan me voorbijtrekken, meestal vrouwen met grote sieraden
en dunne lippen die veel praten, ook een enkele keisnijder
die weigert te snijden en diagnoses trekt als kaarten uit een kaartspel,
stop met dat huilen, ja, ik stop met huilen en veeg mijn dauwwangen
af, maar een kei heeft water nodig als in een rivier, denk liever
aan je man
en aan zijn drie kinderen, ze houden van wiskunde, daarvoor hoeven
ze hun krappe kamertjes niet uit, ze drinken wodka in de linnenkast
en bellen de hele dag met luidspreker, soms fietsen ze nachtelijk
langs de lege Amstel in eenzame kleren, de dood heeft hier
niet bestaan, maar ik heb een zoon, hij kent namen en gebruik
van alle appelsoorten, peren bessen pruimen vijgen noten, hij denkt
aan het einde als aan het begin
en hij kan lang onder water met zijn vlinderlongen, maar de kei
klapt mijn herinneringen samen, hij rolt achter mijn ogen, Virgula,
jij weet hoeveel huilen er in mijn kamers past, mijn man niet
die heeft een koperen vrouw, ze zit aan de rand van mijn bad
als ik huil en glimlach, de zieners niet, de kinderen niet, mijn zoon niet,
het dijt maar uit en is etherisch als lucht en ik ben ontroostbaar, is het
om de kei waarom ik mijn denken dodelijk tref?
Sasja Janssen (1968)
uit: Virgula (2021)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter