Onlangs was ik bij een online-bijeenkomst waarin projecten werden voorgesteld om minderheidstalen te steunen en te versterken. Er werd speciale aandacht besteed aan het project Zorja (‘zonsopgang’), dat erop gericht is de taal Nedersorbisch in Oost-Duitsland te versterken.
Of ‘versterken’? ‘Te reanimeren’ is misschien een betere term. In de taalsociologie wordt doorgaans van ‘revitaliseren’ gesproken – opnieuw tot leven brengen, dus. Niet dat het Nedersorbisch uitgestorven is, om bij menselijke dood/levend-metaforen te blijven, maar het scheelt niet veel. Volgens de spreker zijn er nog hoogstens honderd mensen die de taal vloeiend spreken en mogelijk een paar duizend die de taal enigszins beheersen.
Taalverlies onder druk
Dat taalverlies was geen natuurlijk proces. Sprekers van het zowel het Nedersorbisch als het Obersorbisch zijn generaties lang onder druk gezet om zich aan te passen aan de dominante taal – het Duits. In de Nazi-tijd was het officieel beleid om de Sorben te assimileren. Hun slavische talen golden als minderwaardig. Die anti-Sorbische houding is diepgeworteld in de cultuur van de streek waar de Sorben wonen, de Lausitz. Intimidatie en bedreiging van mensen die Sorbisch spreken of zich door bijvoorbeeld Sorbische klederdracht als Sorben manifesteren is een terugkomend onderwerp in Duitse kranten. Daar komt nog bij dat er al decennia lang bruinkool wordt gewonnen in de Lausitz, waarvoor rücksichtslos hele Sorbische dorpen worden gesloopt – en taalgemeenschappen uiteen worden gereten.
De Obersorben hebben de druk beter weerstaan dan de Nedersorben. Het Obersorbisch, dat rond Budyšin/Bautzen wordt gesproken, heeft nog enige tienduizenden sprekers en is ook van jonge mensen nog vaak de moedertaal. Een mogelijke verklaring (of een deel daarvan) is dat de katholieke Obersorben in hun kerkelijke gemeenschappen een taaleiland vonden, terwijl de Nedersorben en de Duitstalige bevolking in de streek overwegend protestant zijn. Zo is het me tenminste meermaals door Sorben verklaard, maar wie het beter weet, moet het zeggen.
Zorja
Het nieuwe project Zorja verschilt op een aantal punten heel erg van andere projecten om kleine talen in Europa te stimuleren. Veelal zijn die gericht op kinderen. De gedachte erbij is dat kinderen vooral op school leren, dus dat de beste manier om kinderen die de taal van huis uit niet meekrijgen, dat het beste op school kunnen doen. Ik heb in heel Europa scholen bezocht waarin dat principe wordt gehanteerd, van de vlijtige pioniersprojecten voor het Saterfries tot de met heel veel Deens overheidsgeld bekostigde Deenstalige scholen in Noord-Duitsland, van de tegen de staatsdruk ingaande Diwan-scholen in Bretagne tot de tot norm verheven Catalaanstalige scholen in Catalonië. De veelheid aan modellen is niet te beschrijven.
Zorja verschilt van al die projecten doordat het project niet in de eerste plaats gericht is op kinderen, maar op jonge volwassenen. Het idee is opgedaan in Amerika, waar veel taalrevitaliseringsprojecten lopen, die soms opmerkelijk veel resultaat boeken.
Een achterliggend idee is dat je goed moet kijken hoe erg de taal bedreigd is voor je beleid kunt maken dat erop gericht is die taal te revitaliseren. In Amerika wordt daarvoor vaak de intergenerationele-onderbrekingsschaal van de bekende taalonderzoeker Joshua Fisman gebruikt. Dat is een tienpuntsschaal waarop je aan de hand van een aantal kenmerken kunt aangeven hoe goed het gaat met een taal. Een internationaal functionerende taal zoals Frans, Spaans of Engels zit op positie 1, een taal die volledig uitgestorven is, zit op positie 10. Het Nedersorbisch zit volgens de spreker op of rond positie 8. Dat betekent dat alleen oude mensen de taal nog spreken.
Een ander achterliggend idee is dat het idee dat kinderen een taal op school kunnen leren, niet klopt, zelfs niet als de voertaal op die school uitsluitend de minderheidstaal is. Als de taal buiten school niet wordt gebruikt, spreken de kinderen die ook niet buiten de school. Ik heb die ervaring zelf ook opgedaan bij de Deenstalige scholen in Noord-Duitsland: in de les gaat alles in het Deens, op het schoolplein wordt vrijwel alleen Duits gesproken.
Nou wordt Deens natuurlijk door miljoenen mensen gesproken en in Duitsland is een levende autochtone Deenstalige gemeenschap waarbinnen kinderen makkelijk talig gesocialiseerd worden, maar zo’n gemeenschap bestaat er voor het Nedersorbisch niet meer. Daarom is Zorja er allereerst op gericht bewuste mensen die in de Lausitz wonen – of er willen gaan wonen – het Sorbisch bij te brengen, als oude familietaal, als taal die de Sorbische of regionale identiteit weerspiegelt of om wat voor reden mensen ook maar willen meedoen.
De uitvoering
Voor Zorja hebben de organisatoren subsidie gekregen waarmee ongeveer tien jonge volwassenen een jaar lang bijna fulltime Sorbisch gaan leren. Dat gebeurt grotendeels door onderdompeling: de deelnemers gaan vijf dagen per week, zes uur per dag, aan de gang met het leren van Sorbisch. Expliciet onderwijs is daar maar een heel klein deeltje van, het draait er vooral om dat de deelnemers tijdens activiteiten spelenderwijs Nedersorbisch opdoen. Bovendien vormen ze in dat jaar een gemeenschap waarin het Nedersorbisch een hoge status heeft. De hoop is dat deze mensen straks jonge ouders worden, die hun kinderen in het Sorbisch opvoeden, en anders wel leraren of andere sleutelfiguren in de Sorbische gemeenschap.
De spreker had het over vergelijkbare projecten in Amerika, zoals een project om de taal Mohawk nieuw leven in te blazen. Door zowel voor kinderen als jonge volwassenen onderdompelingsprojecten aan te bieden is de taal die rond de eeuwwisseling in een vergelijkbare situatie zat als het Nedersorbisch, er een stuk levendiger op geworden. Er zijn nu weer enkele duizenden sprekers, waarvan een groot deel jong en zelfs een redelijk groot deel moedertaalspreker.
De spreker wees erop dat zulke projecten niet zomaar van de grond komen. Immers: de mensen hebben hun taal niet zonder reden opgegeven. Ze associëren die vaak met achterstand, hebben er negatieve associaties bij, zijn bang dat het gebruik van de taal leidt tot discriminatie en zelfs agressie van de taalmeerderheid. Die angsten moet je niet negeren, mensen moeten zich ervan bewust worden dat ze bestaan en opnieuw positieve gevoelens krijgen bij de taal van hun regio of van hun ouders of grootouders. Dat scheppen van een nieuwe trots op de eigen taal wordt ook deel van Zorja.
Toepassing in andere Europese regio’s?
Natuurlijk vroeg ik me af of een vergelijkbaar project zin zou hebben in andere Europese regio’s. Ik heb het uitgebreid met de spreker gehad over een toepassing voor het Fries in Duitsland, dat in het Saterland en op het Noord-Friese vasteland een evenzo kommerlijk bestaan lijdt als het Nedersorbisch. Maar ook in delen van het Nedersaksische gebied zou het gebruikt kunnen worden, denk ik. Ik kom maar zelden meer jonge sprekers tegen van het Stellingwerfs, Gronings of Drents, bijvoorbeeld. Als jonge mensen die streektalen al gebruiken, dan is het vaak in de kunst – en na het zingen schakelen ze weer over op het Nederlands. Een paar goed zichtbare sleutelfiguren die de streektaal actief spreken, die aan hun kinderen doorgeven en ook volwassen netwerken in de taal onderhouden, zouden weleens heel veel kunnen bijdragen aan het behoud ervan. Althans, ik zou de gok weleens willen wagen.
Meer informatie over Zorja: https://www.zorja.org/
bert jansma zegt
Kito Lorenc was een van de actiefste, literaire persoonlijkheden in de Lusicky-gemeenschap. Hij was ooit te gast bij Poetry, (het kan zijn dat dichteres Jana Beranová hem toen begeleidde); enkele jaren geleden is hij overleden. Ik heb het vermoeden dat er werk van hem in Tsjechië is uitgegeven, daar was in literaire kringen wel aandacht voor de ‘Lusicky Srbové’. Dit als klein voetnootje bij uw interessante artikel.
Bert Jansma, Den Haag.