uit: Lijkkransje uit fraaije bloemen (op den Nederlandschen Helikon geplukt) zamen gevlochten, neergelegd op het graf van Henriette Wilhelmina Rojer (1850).
Des stervenden afscheid van zijne vrienden en magen
Vaart wel, mijn magen, en mijn vrienden, mij zoo waard!
Ik ga nu onzen God en onzen Vader vinden:
Mijn strijd heeft uit; niets kan me aan de ijdelheden binden;
Ik wissel, naar mijn’ wensch, den hemel nu voor de aard.
Droogt uwe tranen af; weest niet om mij bezwaard;
Laat toch geene overmaat van droefheid u verslinden;
En, zoo uw harten ooit mij ongeveinsd beminden,
Beschouwt met vreugd het heil, dat mij dit sterven baart.
Wat zalig lot wordt door de Algoedheid mij gegeven!
k’ Ga, door de poort der dood, naar’t onverganklijk leven;
‘k Verlies, al stervend, niets dan sterflijkheid en druk.
Volgt met de hoop mij na, daar mij ’t geloof zal leiden:
De dood doet voor een’ tijd in ’t jammerdal ons scheiden;
God zal voor eeuwig ons herëenen in ’t geluk.
Sijbrand Edes Feitama (1620-1701)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter