Herinnering
Het was voorjaar, een grijze, geurige avond
de lucht koel en fijn.
Je speelde piano zoals alleen jij kunt,
onpersoonlijk, hevig en rein.
De tover nam mij. Ik ging naar buiten,
’t was koud, maar ik gloeide in strakke extase,
en op het grijze kiezel in den tuin met eikenhout en larix
zonder bloemen, legde ik me als een dwaze
en voelde me als een beeld. In den schemer
zag ’k lichtende ogen, vast in de mijne;
je witte schimmige kat schreed nader, de fijne
Angora en zette zich langzaam op mijn borst
als een Egyptisch ornament.
Toen kwam de tweede, de witte kater,
de brede goedige Koosje wat later
en zette zich er naast op mijn hart:
een roerloze groep als in grauwe graniet
van versteende verrukking
waarin ik gloeiend-koud mijn leven liet.
Marie Cremers (1864-1960)
uit: Nieuwe Loten (1920)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter