Het nederig hutje
Arm en ned’rig is mijn hutje,
Maar de rust en eenigheid
Woont er in bij elken voetstap,
Dit teekent ons tevredenheid,
Laat de liefde bij ons wonen,
Die ons niet den bloemen biedt,
Noodlot! ik benij zelfs vorsten
Ook hun kroon en glorie niet.
Als mijn wijfje aan mijn harte
Vrolijk als een Engel rust,
En zich wiegend in mijn armen
Nu eens schertst, dan streelt en kust;
Als terzijde van mijn hutje
’t Zilver beekje ruischend vliedt,
En de maan ons dan beluisterd,
God hoe dank U dan mijn lied.
Met een kus doet zij me ontwaken,
Reeds bij de eerste morgenstraal,
Juicht het blijde zonlicht tegen.
Zit bij mij aan ’t ochtendmaal;
Spoedt haar dan van dart’le kind’ren,
Naar den arbeid, blij van ziel,
Spint het vlas dat ik haar bouwde,
Op het vaardig snorrend wiel.
Zij is altijd blij en lustig,
Als ze iets aardigs mij vertelt,
O wat is die man gelukkig,
Die zich nooit aan rijkdom kwelt.
Arm en ned’rig is mijn hutje,
Maar de vrede woont er in,
God geeft mij altijd die vreugde,
Dat ik vergenoegdheid min.
anoniem
uit: De Geldersche nachtegaal (1870)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
klotzchrist zegt
Zelfvoorziening is een deugd, maar je kunt verder komen zonder.
Of:
Zuinigheid is het plezier van dingen die we niet krijgen.