Dit is de tekst van de Ere-lezing die Nelleke Noordervliet uitsprak op de Avond van de Wetenschap en de Maatschappij in 2019
Het decor heeft veel weg van een circus. Publiek zit op tribunes rond de ring, waarin het spektakel zal plaatsvinden. Er staan wat attributen klaar. De gezichten glunderen: straks gaat het gebeuren. De spreekstalmeester komt op onder klaterend applaus. Hij kondigt vol trots en ontzag het schouwspel aan. Met een armgebaar wijst hij naar de attractie, de goochelaar, de artiest, de jongleur, de magiër, De ‘Professor’ Robbert Dijkgraaf. Deze grote geleerde zal op zijn eigen begrijpelijke wijze de wonderen van het universum, van de mikrokosmos en de makrokosmos, de wetten van het onmeetbaar kleine en het onvoorstelbaar grote aan ons uitleggen. Hij zal in gewonemensentaal vertellen hoe het mysterie werkt. Hij zal het grote geheim verklappen. Nu is Robbert Dijkgraaf gelukkig bestand tegen show en overdrijving, en deelt hij met het publiek onverstoorbaar en hartelijk zijn enthousiasme en zijn kennis. Een uur lang snappen we het. Spreekstalmeester Matthijs van Nieuwkerk stottert bijna van opwinding en eerbied. Het publiek wil meer meer meer.
Dat krijgen ze, gedoseerd door het jaar heen, als een onder controle gehouden verslaving. Ook andere professoren van vergelijkbare lengte en postuur, zoals professor Erik Scherder, die zo boeiend kan vertellen over ons brein, krijgen een podium in circus DWDD. De wetenschap is hot geworden. Overal in het land worden theatercolleges gehouden door mensen die hun sporen in de wetenschap hebben verdiend, of die uitmunten in hun vak. Daar komen we vooral wetenschappers uit de beta-hoek tegen vermengd met een scheutje historisch bekwame sprekers en een enkele filosoof. In trek zijn de astronaut André Kuipers, die ik in de techniek- en innovatiehoek plaats, en Björn Kuipers, geen broers, de internationaal vermaarde voetbalscheidsrechter, die uiteraard de wetenschap van het voetballen is toegedaan waarin zeker tien miljoen Nederlanders participerend onderzoek doen.
Prachtig
Het woord ‘college’ dat ooit meteen de wereld van de universiteit opriep is synoniem geworden aan een publieke manifestatie van nieuwsgierigheid. In het televisieprogramma Collegetour, dat overigens ook door de gretige Matthijs van Nieuwkerk wordt gepresenteerd, en waarin studenten en jongeren aan mensen van naam en faam, zoals enige tijd geleden Willem Holleeder, intelligente vragen mogen stellen, wordt duidelijk de verbinding gelegd met wetenschap. Veel kijkers dus.
Het gaat goed met de wetenschap en de maatschappij.
Je zou bijna zeggen dat de boodschap die deze Avond van de Wetenschap en de Maatschappij 20 jaar geleden begon uit te dragen succes heeft geboekt. Bescheidenheid past in dezen, want zonder twijfel is ook deze Avond zelf al een symptoom van een groeiende belangstelling voor wetenschap en een toenemende wil van de wetenschap om zich te verantwoorden en te vertellen van hun niet aflatende pogingen iets te betekenen voor de samenleving. Prachtig allemaal. Nuttig.
Waardering en aandacht
Wanneer de wetenschap zich zo manifesteert, is het onvermijdelijk dat er tegenwind komt. Fouten en gebreken worden zichtbaar, wetenschap is ook maar een mening, hoor je sommige naïeve cynici zeggen. Ondanks de bijna sacrale beleving van de natuurwetenschap onder het toverstafje van Dijkgraaf is er toenemende scepsis over wat wetenschap doet en kan. De knappe ‘professoren’ donderen af en toe met luid gekraak van hun sokkel. Het zijn net mensen, en de wereld van de universiteit verschilt niet veel van de wereld daarbuiten. Daar wil ik het niet over hebben vanavond. Dat wordt al genoeg besproken.
Ik wil het hebben over wat aan het zicht wordt onttrokken door de grote belangstelling voor de aansprekende uitleg van de stand van de wetenschap. En daarvoor neem ik u mee naar een discussie, die al een eeuw of wat woedt als een veenbrandje, een discussie die af en toe opflakkert, omdat er met enige regelmaat aanleiding toe is. Onlangs ook weer door het voornemen van minister van Engelshoven om – ik vat het pregnant samen – geld van de geesteswetenschappen over te hevelen naar de beta’s en de techniek. Er kwam reactie op. Van hoogleraar chemie Marleen Kamperman tot onlangs nog essayist Bas Heijne pleitten betrokken meedenkers voor steun aan de alfa’s. Het is de aloude discussie van de ’two cultures’, de twee gescheiden culturen in wetenschapsland, die we gemakshalve de alfa- en de betacultuur noemen. De scholars en de scientists. De geesteswetenschappen zijn in het defensief. Altijd een moeilijke en kwetsbare positie. Als zelfs de beta’s voor je in het krijt treden zijn de verhoudingen wel erg scheef. Dan word je zelf niet eens meer in staat geacht effectief op te treden. Dan ben je het zielige achternichtje geworden dat al blij is met een afdankertje. De hulp van beta’s legt gewicht in de schaal, want zij hebben zelf geen belang bij een ondersteuning van de geesteswetenschappen, hoewel… en daar gaat het om, om dat hoewel. Het probleem is niet academisch maar maatschappelijk. Het gaat niet zozeer om de verdeling van het geld als wel om verdeling van waardering en aandacht.
Gekatapulteerd
De man die de term ’two cultures’ in 1959 muntte was C.P. Snow, technoloog en in zijn vrije tijd romanschrijver. Een man van eenvoudige komaf, opgeleid buiten de Engelse topscholen en universiteiten, die het niettemin ver schopte in zijn leven. Hem trof de kloof die er gaapte tussen wat hij de literaire intellectuelen van de beroemde colleges noemde en de werkpaarden in de laboratoria, de natuurwetenschappers en technologen. Hij kende beide werelden wel zo’n beetje en hij ergerde zich aan het feit dat men niets van elkaars wereld wist of af wilde weten, het stoorde hem dat er geen gezamenlijk project lag om de wereld te verbeteren en bovenal dat de arrogante ‘literaire intellectuelen’ het in het maatschappelijk discours voor het zeggen hadden. Daar had hij een punt. In zijn tijd.
Ik zag zijn gelijk onlangs nog eens bevestigd in een artikel over de macht van de literaire criticus in de jaren vijftig en zestig in de VS. Lieden als Lionel Trilling en Edmund Wilson bestreken vanuit hun reflectie op de literatuur een immens terrein, waarop ze hun macht deden gelden. In diezelfde jaren was een schrijver en filosoof als Jean Paul Sartre met zijn kompanen en tegenstanders oppermachtig in de Franse en Europese cultuur. De stemmen van wetenschappelijk onderzoekers over de implicaties van hun werk voor de maatschappij waren nauwelijks hoorbaar, als ze zich al wensten te mengen in de discussie. Ik citeer uit het genoemde artikel dat na de tweede wereldoorlog: ‘de literaire criticus in het gat sprong dat de neergang van het geloof achterliet om naar de positie van cultureel scheidsrechter gekatapulteerd te worden. Die rol was uiteraard altijd als tijdelijk bedoeld.’ De dichter verving de dominee.
Positieve inzet
Nu is het makkelijk om de tijdelijkheid ervan achteraf te constateren. De litterati van de jaren zestig waren toen stellig niet bereid te geloven in de vergankelijkheid van hun positie. Bij ons was een schrijver als Harry Mulisch, die overigens zeer veel belangstelling had voor harde wetenschappelijke onderwerpen, geheel overtuigd van zijn eigen onsterfelijkheid en van die van zijn prominente rol als publieke intellectueel. Tussen haakjes: De term publieke intellectueel heeft in mijn ogen toch iets hoerigs. Kunnen we er niet iets anders op bedenken? Of is het juist een zeer adequate omschrijving? Niettemin kwam in reactie op de two cultures stelling van C.P. Snow en op de hegemonie van de schrijver/filosoof in de jaren zestig en zeventig een hippe tegenbeweging op gang, waarvan de bewijzen nog steeds in mijn boekenkast staan.
In een merkwaardige mix van literaire ambitie, filosofische pretentie en natuurwetenschappelijke kennis werden we overspoeld met boeken als Zen and the art of motorcycle maintenance, The dancing Wu Li Masters, The Tao of Physics, Gödel Escher Bach, The Mind’s I. Ze hadden allemaal tot doel ons te verbluffen met de gelijkenis van patronen in wetenschap en kunst, letteren en filosofie. Het was een feest van vermenging. Het Woodstock van de wetenschap en de literatuur. Het zal ook een beetje aan de generatie gelegen hebben. In de jaren zeventig kwamen nog de sociale wetenschappen hun partijtje meeblazen, en toen was het ideaal waarnaar C.P. Snow verwees binnen handbereik. Uit de koele laboratoria en de harde collegebanken trokken jonge wetenschappers de wereld in om overal de zegeningen van de westerse beschaving die leunde op die twee pijlers van two cultures te gaan brengen. Dat het succes van deze missie niet gegarandeerd was doet niets af aan de positieve inzet en intentie.
Protest
Als ik de aard van de twee culturen mag samenvatten dan houden de beta-wetenschappen zich bezig met een rationeel onderzoek naar de verschijnselen die we waarnemen. Hoe zit het in elkaar. Hoe werkt het. De ratio is oppermachtig. De geesteswetenschappen houden zich bezig met de manier waarop de mens waarneemt en hoe hij zijn waarnemingen verwerkt in zijn leven. Irrationaliteit is daarin niet zelden een belangrijk element. Het welig tieren van pseudo-wetenschappelijke complottheorieën is daarvan het bewijs. Beide culturen tesamen geven ons een rijk en genuanceerd beeld van de werkelijkheid.
Na de jaren zeventig ging er iets schuiven. Op veel fronten. Geopolitiek, cultureel, economisch en technologisch. We weten heel goed dat we op een permanent bewegende ondergrond leven, waarin altijd van alles verandert, maar soms, wanneer op verschillende terreinen tegelijk de transitie voelbaar wordt, is de beweging sterker en ontwrichtender. Het beroemde boek van Francis Fukuyama, The end of history and the last man, dat zoals zoveel beroemde boeken met een aansprekende titel door velen is misverstaan, markeert een kantelpunt. Geopolitiek bewoog het door de ineenstorting van de Sovjet-Unie, economisch door de concentratie op de vrije markteconomie, het neoliberalisme dus, cultureel door de verschuiving van het collectief naar de individu, technologisch door de ontwikkeling van de personal computer en het begin van de digitale revolutie. In die wereld, waarin de bakens fundamenteel werden verzet, hoewel het meer een autonome ontwikkeling leek dan gestuurd door een meesterbrein, in die wereld leven we nog steeds. Er zijn tekenen van sleetsheid van dat paradigma, of in ieder geval van een protest tegen de nadelen.
Erg koud
In het schema van ’two cultures’ zien we een corresponderende verschuiving. De belangstelling voor de literaire, de historische, de psychologische blik op de werkelijkheid taant. U zult ongetwijfeld kunnen betogen dat de laatste decennia de belangstelling voor geschiedenis toenam en dat psychologie in de vorm van zelfhulpboeken en een idiote hoeveelheid therapieën om je lekker te voelen, een permanente coach is in ons dagelijks leven. Dat is waar en zeker wat geschiedenis betreft ben ik de eerste om dat toe te juichen. Toch waag ik te beweren dat dit ten dele een nostalgische reactie is op het feit dat er zoveel zo snel verandert. En nostalgie is in de woorden van de historicus Tony Judt vooral te zien als angst: het verleden wordt levend gehouden niet omdat we ons ermee verbonden voelen, maar omdat we bang zijn ervan gescheiden te raken.
De geesteswetenschappelijke houding van onderzoek naar de complexiteit van mens en mensheid in onderlinge verhoudingen, zeker wanneer dat onderzoek wordt neergelegd in dikke, doorwrochte en stilistisch hoogstaande boeken, is op zijn retour. De literatuur als middel om de complexiteit van onze werkelijkheid zo niet te begrijpen dan wel te ervaren ligt op apegapen. Eruditie staat onder verdenking. Geletterdheid wordt inmiddels vooral in verband gebracht met het bijvoeglijk naamwoord laag of gaat gepaard met een nieuw scheldwoord: elitair. Niet in deze warme kleine kring uiteraard, maar buiten onze bubbel is het erg koud.
Snelle magiërs
De digitale revolutie, die in menig opzicht ingrijpender en ontwrichtender is dan de industriële revolutie, deelde de geesteswetenschappen een forse klap uit. De digitale wereld maakt een eind aan de analyserende en interpeterende functie van de schijver, de essayist, de historicus. Iedereen kan wikipediapagina’s aan elkaar breien, mits ze niet teveel tekst bevatten. De neerlandistiek, het terrein waaruit ik voortkom en dat in zijn volle breedte letterkunde, taalkunde en geschiedenis omvat, viel ten prooi aan de taalbeheersers, de goeroes van de communicatie, en is op zijn hoogst nog een soort hulpwetenschap. Ooit werd de literatuur ook door mensen die niet lezen gezien als een kunstvorm die wezenlijk is voor de beschaving van een land. Die tijd is voorbij. Het is afgelopen met de zelfstandige waarde van letterkunde als middel tot kennis van mens en maatschappij, afgelopen met de vruchtbare uitwisseling van kennis en kunde met andere disciplines. De geesteswetenschappen hebben over zich heen laten lopen.
Niet zo zwartgallig op deze feestelijke avond hoor ik u zeggen. Maar toch: de ‘litterati’van C.P. Snow hebben het afgelegd tegen de snelle magiërs van cyberspace. In de tandem van de two cultures is een band lekgereden. Wie plakt hem? Matthijs van Nieuwkerk zult u roepen, de nationale fietsenmaker. Het is waar dat hij nog als enige echte boeken in zijn programma’s durft te stoppen. Maar dat is me toch te mager.
Peuterspeelzaal
Ik neem u mee naar Le Panier Fleuri aan de Rue des Grands Augustins in Parijs. Het zijn de jaren veertig van de achttiende eeuw. Elke donderdagavond komt hier een groep vrienden bijeen. Ze eten, ze drinken, ze discussiëren. Een van hen is een talentvolle wiskundige, de ander is een eigenwijze filosoof met belangstelling voor muziek, de derde is een mislukte priesterstudent nu vrijdenker, de vierde is priester die een van de kerk afwijkende kennistheorie heeft ontwikkeld. Allemaal zijn ze rond de dertig. Jean le Rond d’Alembert, Jean Jacques Rousseau, Denis Diderot en Etienne Bonnot de Condillac. Ze nemen een groot project aan, waaraan vooral Diderot als een slaaf zal werken. Het zal een verzameling zijn van alle kennis. De Encyclopedie des sciences, des arts et des metiers. Wetenschap, kunst en ambacht, technologie dus, op voet van gelijkheid verenigd. De gedachte erachter is dat kennis en kunst en kunde alleen in ultieme vrijheid van denken en voelen en in wederzijdse afhankelijkheid kunnen bloeien. De voedingsbodem voor het project was de toenemende belangstelling voor wetenschap, te weten hoe het werkt. Die belangstelling nam soms morbide vormen aan. Een zekere aristocrate ging nooit op reis zonder in haar bagage een lijk ter dissectie mee te nemen. Het grenzenloze optimisme van de encyclopedisten, hun werklust, hun – wat we nu noemen – inclusiviteit, en hun behoefte tegen autoriteiten in te gaan maken hen tot een inspirerend voorbeeld. Denis Diderot zelf was een weergaloze schrijver, een denker van het ongebaande pad en een ietwat slordige maar volhardende organisator, die tegendelen samenbracht. Het is een erfenis die we niet mogen verkwanselen in valse bescheidenheid, in specialismen, in identiteiten, in de loopgraven van de geldstromen, in de snelheid en oppervlakkigheid van onze tijd. Het werk eraan begint al in de peuterspeelzaal. En het eindigt niet aan de universiteit.
Ronald V. zegt
Een prachtig en doortimmerd artikel, mevrouw Noordervliet. Ik hoop dat u breed bijval krijgt.
Er is al met al geen groot onderscheid tussen cultuur- en natuurwetenschappen. Beide worden gedreven door nieuwsgierigheid. Hoe zit een zwart gat in elkaar? Hoe zit die en die roman in elkaar? Hoe passen we onze kennis van een zwart gat in de rest van de fysica? Hoe passen we onze kennis van die en die roman in de rest van onze kennis van de literatuur? En sommige vraagstukken vereisen een samenwerking van natuur- en cultuurwetenschap. Hersenonderzoek is schitterend maar dit kan niet zonder een filosofische visie op wat nou bewustzijn is.
Nieuwsgierigheid behoort tot de onvervreemdbare rechten van de mens. Om het even of die nieuwsgierigheid zich richt op verre sterren, stenen in je tuin, artistiek ontworpen stoelen of de fictieve streken van Reintje de Vos.
Onze politici lijken toch enigszins moeite te hebben met het menselijke recht op nieuwsgierigheid. Dit komt mede doordat er blijkbaar (?) toch weinig vraag is naar kennis en onderzoek van cultuur. Of is er wel veel vraag maar wordt die vraag ondergesneeuwd door de clichématige hapsnapcultuur?
De menselijke nieuwsgierigheid. Een democratie kan niet zonder. Niet zonder een nieuwsgierige pers. Maar ook niet zonder kundige analyses van romans en ons denken.
Marcel Meijer Hof zegt
Geachte Mevrouw Noordervliet,
Komaan, wat bijval – niet dat ik veel gewicht in de schaal denk te leggen als ontslagen cultuurdrager, want eigen-wijs en ook nog met economisch inzicht behept, weggebonjourde verpleegkundige met teveel vlieguren als patiënt. Tegenwoordig adviseer ik pour l’honneur een wat grotere stad op het vlak van haar geschiedenis en het erfgoedbehoud.
Onlangs betoogde Prof. van Oostendorp hier vergelijkbaar als U. Ook dat was mij een waar genoegen. Toen ik op het punt aanbelandde welke studie te kiezen, heb ik drie jaar te tijd genomen om goed na te denken, mij bewust van de bepalende richting voor de rest van mijn bestaan. Een boeiende en mogelijk lucratieve carrière als jurist liet ik schieten voor het rijke geestelijke wereldbeeld van een kunsthistoricus annex archeoloog die op een houtje bijt.
Mijn maar moeizaam te stillen geestelijke honger bestreed ik altijd al met het lezen van literatuur en de afgelopen jaren ook met het regelmatig bijwonen van lezingen aan onze technische universiteit hier ten stede. Als echte Alpha probeer ik toch ook de Beta-zijde van het bestaan niet uit het oog te verliezen. Soms lukt dat redelijk, al zal ik nooit een groot algebraïsch inzicht ontwikkelen.
Het humanistisch Renaissance-ideaal is vanaf mijn adolescentie leidend gebleven; onderzoek en ontwikkel je talenten, onder vermijding al te veel fanatisme, dat zou de blik maar vernauwen. Zou dan nu, na veertig jaar de trend weer richting verbinding en uitwisseling, naar leren van elkaar, naar luisteren en kijken naar elkaar draaien ? De digitale revolutie heeft zich ook aan mij voltrokken, al volg ik soms met aarzeling, en zie tot mijn plezier dat de mogelijkheden om zich te informeren en te ontwikkelen zich meer dan vermenigvuldigd hebben. Richtingwijzende persoonlijkheden kunnen in het openbaar debat hieraan een ethische bewustwording toevoegen. Mijn dank daarvoor.