Augustusoverwegingen over ons vak (9)
Ik heb het al eerder aangestipt: de historische taalkunde is van alle subdisciplines personeel gezien de kleinste. Aan het begin van deze eeuw leek hij zelfs op sterven na dood – hoogleraren in het vak emeriteerden zonder te worden opgevolgd. Er is daarop wat actie ondernomen, maar nog steeds zijn er als ik het goed zie alleen parttime bijzonder hoogleraren in het vak (Nicoline van der Sijs in Nijmegen en Gijsbert Rutten in Nijmegen). Toen de Raad voor de Neerlandistiek bij de politiek pleitte voor het garanderen van een minimale infrastructuur, werden moderne en historische taalkunde (anders dan historische en moderne letterkunde) samen genomen. Ook in Vlaanderen is de bezetting als ik het goed uitreken klein. Op het niveau van universitair (hoofd)docent zijn er wel heel goede mensen aan het werk, zoals Suzanne Aalberse in Amsterdam, Margit Rem in Nijmegen, Rik Vosters in Brussel en Freek Van de Velde in Leuven. Buiten de Nederlandse en Vlaamse universiteiten zijn nog wel wat meer mensen actief, zoals Gertjan Postma, Peter Alexander Kerkhof en Michiel de Vaan. (De geëmeriteerden sla ik nu over, al zijn er daarvan nog opvallend veel actief.)
Toch vormde de historische taalkunde ooit de basis van het vak, in de vorm van filologie: om teksten goed te begrijpen en om ze op een verantwoorde manier te kunnen uitgeven. Bovendien was de precieze manier waarop talen en oudere taalstadia gereconstrueerd konden worden, de blauwdruk voor het eveneens volgen van op de natuurwetenschappen geïnspireerde methoden in het onderzoek naar de hedendaagse taal.
Bijzondere belangstelling
Maar dat is allemaal lang geleden. De aandacht voor het literaire is, op een recent project van Feike Dietze en Marjo van Koppen in Utrecht na, vrijwel geheel uit zicht verdwenen. Dat betekent dat er aandacht is voor andere taal uit het verleden dan de taal in officiële documenten van beroepsschrijvers: de taal in brieven, of liever nog: briefjes, bijvoorbeeld, of andere informele krabbels, om zo inzicht te krijgen in wat voor taal er vroeger was naast het Nederlands. Dat draagt alleen al bij aan de verwondering over onze lens doordat het laat zien dat een heleboel ‘recente vormen van taalverloedering’ feitelijk al honderden jaren gebruikt worden, zij het niet in de officiële bronnen. Zoals Van der Sijs met haar laatste boek heeft laten zien hoe de standaardtaal ook maar op een menselijke en dus rommelige manier gemaakt is. Wat voor conclusies voor het onderwijs en het taalbeleid daaruit volgen, mag iedereen natuurlijk zelf weten.
Er is sowieso iets heel leerzaams in de confrontatie met vormen van Nederlands van 100 of 500 of 1000 jaar geleden: het besef dat niets in steen gebeiteld is, dat woorden telkens aan verandering onderhevig zijn, en klanken ook, en zinsstructuren. En dat we er geen grip op kunnen krijgen, dat de taal weliswaar voortdurend verandert, maar dat wij de taal niet kunnen veranderen. Als je dat weet, bezie je de discussie over non-binaire voornaamwoorden met bijzondere belangstelling.
Verbazingwekkend
Dat staat niet in de weg dat de historische taalkunde als hulpvak natuurlijk ook nog steeds belangrijk is, bijvoorbeeld voor de historische letterkunde. Je moet Floris ende Blancefloer ook nog wel kunnen lezen, en wat dat betreft is toegepaste historische taalkunde een vorm van vreemdetaalverwerving, zij het dat je de desbetreffende vaardigheid alleen passief hoeft te beheersen (Er zijn YouTube-kanalen waar mensen vloggen in het klassiek Latijn, maar ik weet eigenlijk niet of er iemand is die een gesprek zou kunnen voeren in het Middelnederlands.)
En dan heeft de historische taalkunde ook nog een takje dat waarschijnlijk de publiekslieveling is onder alle neerlandistische disciplines: de etymologie. Een jaar of tien geleden heeft het vak op dit vlak een gigantische prestatie geleverd, met de publicatie van het Etymologisch Woordenboek voor het Nederlands en de opname daarvan in waarschijnlijk de populairste website van de neerlandistiek, de Etymologiebank. In die zin geldt voor de historische taalkunde a fortiori wat er geldt voor de historische letterkunde: dat het verbazingwekkend is hoeveel een betrekkelijk klein groepje mensen in de lucht heeft weten te houden.
Alle afleveringen van deze reeks staan hier.
Willem Kuiper zegt
“(Er zijn YouTube-kanalen waar mensen vloggen in het klassiek Latijn, maar ik weet eigenlijk niet of er iemand is die een gesprek zou kunnen voeren in het Middelnederlands.)”
Denk dat ik dat inmiddels wel zou kunnen.
Marc van Oostendorp zegt
Interessant! En welk dialect / welke periode zou dat dan bij voorkeur zijn?
Willem Kuiper zegt
Voor een hedendaagse ABN Nederlander zou (West-)Brabants het minst ver weg zijn. Maar … Spelling is 1, uitspraak is 2.