Meer nog dan door commotie werden Astrid Roemers loftuitingen voor dictator Bouterse omgeven door stilte. De schrijfster heeft, zeker sinds ze in 2016 de P.C. Hooft-prijs kreeg, behoorlijk wat aanhang onder Nederlandse literaire smaakmakers. We leven dan ook in een tijd waarin de aandacht voor extra-Madurodamse fascinaties evident is. Ook mag Roemers vanzelfsprekende vermenging van politiek met literatuur inmiddels rekenen op medestand. Het geloofsartikel dat de persoon van een auteur geheel losstaat van teksten lijkt alleen verkrijgbaar bij De Slegte.
Hoe eigenaardig is het dan in het literair bestel, een uitzondering daargelaten, afzijdigheid te zien op de eis dat de Prijs der Nederlandse Letteren niet wordt uitgereikt aan Roemer en op het besluit de ceremonie met de koning af te gelasten. De website Caraïbisch uitzicht publiceerde heel wat reacties: bijval en tegenkanting. Maar die komen, begrijpelijk, vooral uit Suriname (en uit het Roeptoeterije van Martin Bosma). Vanuit de literaire wereld liet bij mijn weten alleen Maria Vlaar van zich horen. In de Belgische krant De Standaard, die daarna in de van Noord-Nederlandse contacten doordesemde letterenbijlage senior writer Marc Reynebeau moest inroepen om zich voor de tweede keer in één week over de kwestie uit te spreken.
Ambivalentie
Het valt nog te begrijpen dat de juryleden van de Prijs niet reageren. Maar de neerlandistiek, de essayisten, de literair journalisten? Misschien ontgaat me iets doordat ik niet op Facebook zit. Maar van het wel bereikbare Twitter word ik evenmin iets wijzer, terwijl hun bedienaars tijdens de rel gewoon doortweetten. Een willekeurige greep: specialiste postkoloniale literatuur Yra van Dijk zweeg, net als toenmalig P.C. Hooftprijsvoorzitter Sander Bax en de juryleden Toef Jaeger en Karin Amatmoekrim. Voorstanders van politieke literatuur als Jan-Willem Anker en Lisanne Snelders tweetten evenmin over Roemer, sympathisanten als Lieke Marsman en Jeroen Dera wijdden hun 160 tekens aan andere onderwerpen…
Alleen Frank Keizer en Gijsbert Pols zetten via Twitter en de podcast Links richten hun schouders onder een ongemakkelijk nieuwsfeit. Anderhalve week na dato deed in De Groene Amsterdammer ook Marja Pruis dat, en toen H.M. van den Brink in NRC. Het nieuwsfeit is immers belangwekkend. Het gaat om literatuur, dekolonisatie, vrije meningsuiting, propaganda, cultuurindustrie, geweld, ambivalentie… Wat lezen we precies, wat willen we lezen? En weten?
Microfoon
Hoe bezopen het ook is voor een witte Hollandse man, waarschijnlijk is het verstandig om eerst mijn eigen inschatting van het nieuws te delen. Ik vind Roemers mening over Bouterse afkeurenswaardig, haar uitleg ervan desoriënterend en haar stijl verfrissend. Om met het laatste te beginnen, ooit heb ik een voorzichtig negatief leesverslag geblogd over haar boek Liefde in tijden van gebrek (2016). En dat kwam me te staan op een comment van Roemer, die schamper op mij inhakte. Onconventioneel, niet fijn, maar erkennend.
Een deel van de reacties op haar Bouterse-standpunt richt zich tegen die ondiplomatieke toon, die met vervaarlijke hoofdletters op de persoon speelt. Dat ik zoiets niet echt meer verwerp, komt bijna zeker door de verlammend stemmende omzichtigheid waarmee in mijn woonland België mensen elkaar benaderen. Wanneer zij niet in de positie zijn zich te laten gelden, bestaat er bovendien het concept hoffelijkheid. Bijvoorbeeld fietsers dienen zo om te gaan met automobilisten –alsof de bovenliggende partij nood heeft aan extra bescherming.
Het klinkt vreemd om iemand die bekroond is met prestigieuze literaire prijzen in te schalen bij een onderliggende partij, maar in die paradoxale toestand verkeert Roemer momenteel. De wijze waarop tegenstanders haar neerzetten is denigrerend: bejaard en verward, ‘een oude, in de hoek gedreven kat die redeloos om zich heen klauwt’. In een vlammend genoemd NRC-opiniestuk liet een advocaat weten dat de schrijfster, in het foto-onderschrift Astrid Roemer Brassinga geheten, ‘over literaire kwaliteit schijnt te beschikken ’; hij bestond het haar te bejijbakken een prijs ‘van de voormalige kolonisator’ überhaupt te accepteren.
Hypocrisie
Speelt mee dat ze vrouw is en zwart? Er is, terecht of niet, gewezen op een cancelcultuur die een instrument is van dekolonisatiebewegingen. De paradox is dan dat Roemer nu zou ondervinden wat het lot van haar ideologische tegenstanders heet te zijn geworden. ‘Je kan niets meer zeggen,’ luidt gewoonlijk de klacht, foute grappen kunnen zelfs geen guilty pleasure meer zijn, enz. Onlangs stond België op zijn kop toen een sportjournalist, niet wetende dat de microfoon openstond, onsmakelijke stereotypen debiteerde over seksuele voorkeuren. Dat verwekte niet alleen commotie over morele ongepastheid, maar ook over de ‘politiek correcte’ wellust waarmee de man afgeslacht werd.
Tussen die twee absolute posities bewegen zich de reacties op Roemer. Ze sprak als het ware met de microfoon open, evenzeer tegen mensen die daarover op sociale media boosheid en verdriet uitten. Zoiets is in literaire kringen, behalve in de hoogste polemische, al helemaal not done. Maar wanneer dergelijke berichten daar de hoonobjecten zouden bereiken, zou het een slagveld worden. Wanneer juist medestand betuigd wil in beschaafde bewoordingen, weet ik niet of het een vooruitgang is dat Vlaar over Liefde in tijden van gebrek schrijft: ‘Soms onnavolgbaar in de kronkels van haar grillige geest, altijd interessant.’
Safe space
Mijn laatste observatie vind ik wel gevaarlijk. Ze veronderstelt hypocrisie onder goede bedoelingen, een patroon dat bekend is van een website als GeenStijl. Toch ontkom ik niet aan een gevoel van dubbelhartigheid in de bijval die Roemer sinds de P.C. Hooft-prijs heeft gekregen voor werk dat niet wenst te behagen. Al te plichtmatig wordt ze in opsommingen genoemd, genomineerd – om van haar af te zijn in een vertoon van ruimhartigheid? Waarom krijg ik zelden de indruk dat ze serieus wordt genomen?
Het zou, opnieuw, best een staaltje zelfbedrog kunnen zijn, maar mijn redacteursogen brachten me in de mooie roman Gebroken wit (2018) tot de constatering dat Roemers huidige uitgeverij haar teksten niet leest. Misschien hoeft dat ook niet eens meer, denk ik inmiddels, maar het zou fijn zijn wanneer haar bewonderaars getuigden van kennisname. Van wat ze schrijft, bedoel ik dus, en niet van wat ze blijkbaar vertegenwoordigt.
Precies daar openbaart zich schrijnendheid. Onder Surinaamse studenten wordt Roemer steeds minder gelezen. Ze is in haar geboorteland, vertelde Daphne Bakker op de vermelde podcast Links richten, hooguit een schrijversfiguur wier literaire teksten nagenoeg onbekend zijn. Zelf houdt Bakker bewust afstand tot dit oeuvre, dat de geschiedenis van het land behandelde in de romans Gewaagd leven, Lijken op liefde en Was getekend, in één band heruitgebracht onder de naam Roemers drieling. Een lezer schept aldus een safe space, omdat die geschiedenis te pijnlijk is voor haar en haar familie. Een onverwerkt verleden, een taboe?
Primeur
De aankondiging over de Prijs der Nederlandse Letteren ging gepaard met telraamobservaties. Dat Roemer de zus en zoveelste vrouw was tussen de laureaten en bovenal de eerste uit Suriname. Helaas werd na de rel dit frame noch door voorstanders noch door tegenstanders verbrijzeld. Rita Dulci Rahman zei in een waardige open brief tegen de uitreiking:
De toekenning van de prijs zag ik (…) evenzeer als erkenning van andere (recent overleden) Caribische schrijvers waaronder Bea Vianen, Edgar Cairo, Anil Ramdas, Frank Martinus Arion en Shrinivási (Martinus Lutchman), die er allemaal in geslaagd zijn om de taal van de kolonisator creatief te manipuleren voor dekolonisatie. Notabene een taal die zij niet als moedertaal meekregen, die in eerste instantie van hun voorouders af werd gehouden, terwijl zij zelf bij hun komst in Nederland voor vervolgonderwijs als eerste vuurdoop het gespot over de zangerigheid en ouderwetse bewoordingen van hun versie van het ABN moesten ondergaan. Dat nu voor het eerst in de geschiedenis oud-gekoloniseerden in de persoon van Astrid H. Roemer de prijs ontvangen voor Nederlandse Letteren, kan (…) niet los gezien worden van de recente toename in erkenning van het Nederlands koloniaal verleden, de slavernij en de uitsluiting van sociaal-economische ontwikkeling van de inheemsen in de kolonie en allen die er via volksplantingen als goedkope arbeiders naartoe werden gebracht.
Ook de voorzitter van de plots onafhankelijk genoemde jury bekende impliciet dat Roemer als pars pro toto had gediend, toen hij moest reageren op de afgelaste ceremonie. Maar hij maakte er wel een esthetische kwestie van: ‘(…) het gaat finaal over de betekenis voor de literatuurgeschiedenis. Eindelijk ontvangt een Surinaamse auteur de onderscheiding en dat blijft in het gulden boek van deze prijs staan.’
Omelet
Ingewikkeld is bovendien dat Roemers oeuvre pleit voor dekolonisatie en dat haar brute oordeel over Bouterse hetzelfde fundament heeft. Is dat een tegenspraak? Een primeur zou zoiets niet zijn in de letteren, ook niet vanuit een autonomistische poëtica die lang de neerlandistiek in de greep had. Ik herinner me uit mijn studietijd dan wel het structuralistische argument dat het gescheld in Ik heb altijd gelijk op conto kwam van het personage, daarna werd wel degelijk een inconsequentie bij W.F. Hermans blootgelegd: hij ontmaskerde in krantenstukken Weinreb als een bedrieger, terwijl in zijn fictieboeken de werkelijkheid onkenbaar heette. Die tweede les maakte de weg vrij voor de welkome gedachte dat een tekst bij interpretaties een auteur boven het hoofd mag groeien, maar dat die praktijk niet ontslaat van verantwoordelijkheid voor beweringen.
Volgens Roemer moeten de Decembermoorden onder Bouterse voor lief genomen worden, omdat Suriname onder zijn leiderschap kon dekoloniseren. Ze bedoelt dat in cultureel-psychologische zin, los van de weinig florissante sociaaleconomische realiteit. Voor Roemer is zelfbewust worden, ook tegenover Nederlandse bemoeienis, de kern van dekoloniseren. Dat ze daarnaast niet overtuigd was dat Bouterse tot de gruweldaden had aangezet, kan echt controversieel heten. In tegenstelling tot haar standpunt dat het doel de middelen heiligt. Daarmee staat ze in een traditie, waarbij in het collectieve geheugen vreemd genoeg louter Stalins sofisme lijkt bewaard dat er voor een omelet nu eenmaal eieren moeten breken.
De suggestie blijft bestaan dat de ene dekolonisatieopvatting meer waard is dan de andere. Klinkt dat niet nogal koloniaal of kan het aanzetten tot iets vruchtbaars?
Flirtende
Ik zoom uit en probeer een vergelijking. Van allerlei kanten wordt beweerd dat er eindelijk literaire boeken verschijnen over de klimaatverandering. Dat voelt aan, denk ik toch, als een verlossing. Ook in kunst komt er nu erkenning voor een universeel probleem. Maar stel dat er een roman verschijnt van een klimaatnegationist. Hoe te oordelen? Op de manier die Roemer ten deel viel? Negatief dus, omdat het standpunt niet deugt?
Op zichzelf zou ik dat interessant vinden, omdat er eindelijk literaire kritiek bedreven zou worden die deze naam ook verdient. In een confrontatie van wereldbeschouwingen, die hopelijk niets heeft van een safe space waarin ‘veilig’ neerkomt op ‘gelijkgezind’. Maar schrijver en recensent kunnen bij die verhoopte botsing louter evenwaardig zijn wanneer de recensent zich inspant, en de ruimte krijgt, om overtuigingen voor het voetlicht te brengen. Waarmee deze persoon even kwetsbaar raakt als de auteur.
Vanuit die realiteit is het voorstelbaar dat Roemers sympathisanten momenteel zwijgen. Iets anders zou het zijn wanneer ze hun solidariteit stilzwijgend hebben opgezegd omdat haar mening zich zo heeft ontwikkeld dat zij niet langer in hun straatje past. Zoiets is Hafid Bouazza overkomen, begreep ik na zijn dood. De extreem begaafde stilist, een pronkstuk van de multiculturele samenleving, bleek een held geworden voor mensen met wie neerlandici zich niet wilden identificeren.
Revanche
Vergelijk dat dan weer met reacties op twee andere tamelijk recente overlijdens. Na de zelfmoord van Joost Zwagerman stonden media op hun kop. Maar in een documentaire over zijn leven toonden uitgerekend vrienden-vakgenoten een weinig hoge dunk van zijn werk. Echt onbehaaglijk werd het toen zijn ex-vrouw in een boek de interne keuken opende. Er trad stilte in ofwel werd de schrijfster zelf als roddelaar geschandpaald. Maar voorbij die smetvrees werd de sociaal en politiek bewogen figuur van Zwagerman plots prettig tegenstrijdig. Reacties op het overlijden van K. Schippers, die politiek altijd buiten de deur had gehouden, waren veel eenduidiger. Als jongeling redacteur van een programmatisch tijdschrift, bleek hij van stonde af één auteur te zijn geweest. Feitelijk werd hij meteen liefdevol bijgezet in het graf van de literatuurgeschiedenis.
Voor Roemer hoop ik dus dat de stilte komt voor een storm die haar alsnog recht doet. Ondertussen is mijn confrontatie-idee niet eens helemaal fictief. In het DWB-nummer over Het literair klimaat 2010-2019 komt Sven Vitse te spreken over Charlotte Mutsaers. En ergert zich aan haar ‘uitgesproken rechtse opvattingen over de opvang van vluchtelingen en het respect voor diversiteit. Haar essay laat zich lezen als een met racisme flirtende reprise van Menno ter Braaks analyse van het gelijkheidsideaal (…) Waar Ter Braak echter het democratische gelijkheidsstreven in bescherming neemt tegen het nationaalsocialisme, richt Mutsaers haar pijlen op de democratie zelf. Ze hekelt de multiculturele tolerantie (…) en de vermeende rancune van “lagere bomen” tegenover “hun schandelijk hoge broeders”. De uitsmijter zouden vermoedelijk zelfs Geert Wilders en Thierry Baudet als een uitglijder betreuren: “We gaan toch ook geen vluchtelingen koesteren omdat hun ras of volk of soort of hoe je het allemaal noemen wilt anders met uitsterven wordt bedreigd”.’
Mutsaers was, naast Zwagerman, een van de geëngageerde voorbeeldauteurs die Thomas Vaessens opvoerde in De revanche van de roman (2009). Hoe aanvechtbaar die studie ook mag zijn geweest, ze verdient krediet omdat de literaire autonomie er definitief in ontmanteld werd. Kennelijk zegt ook Mutsaers echter niet altijd iets wat behaagt. Dat zou ik veeleer een verrijking noemen dan een aanleiding tot afserveren. Zoals Roemers werk voor mij boeiender wordt door haar Bouterse-visie.
Heramerikanisering
Ik besef dat het wennen is om zo weinig essentialistisch naar literatuur en hun makers te kijken. Zelf was ik in mijn boek De ware marsrichting (2017) negatief over wat ik opinisme noemde. Inmiddels heb ik dat verzet opgegeven, omdat de macht van Roeptoeterije simpelweg te groot is. De realiteit wil dat buitenliteraire meningen de maat zijn. Dan moeten ze maar worden verdisconteerd – en hier Roemers schrijverschap én de dekolonisatie-ideologie nuanceren. Het cultuurindustriële paradigma biedt, behalve met de prijzencarrousels evenzeer in obligate interviews en signalementen bij een nieuw boek, volop de mogelijkheid om auteurs uit één stuk te construeren, tot slaaf te maken.
Er is voldoende reden om literatuur en dagelijkse wandel niet langer als gescheiden grootheden op te vatten. Feitelijk begon Links richten daar al mee, door Roemer geschiedvervalsing aan te wrijven, met als lastig excuus dat haar mentale staat wankel zou zijn terwijl ze tegelijk in Suriname iconisch zou zijn. Echt uitwerking in de vorm van paginanummers en data mag er komen, omdat de podcast racisme tegenover hindoestanen en moslims ontwaarde en Roemers onverschilligheid over de slachtoffers van Decembermoorden verklaarde uit ressentiment tegen een vermeende elite.
Roemers tirades negeren of psychologisch afserveren, dat kan inderdaad geen oplossing zijn. Alleen al omdat ze in het voorbijgaan andere pijnlijke feiten aanstippen die helder commentaar verdienen. Ik noemde in het begin bijvoorbeeld Karin Amatmoekrim. Wat zou zij als biografe van Anil Ramdas denken over Roemers zelfverklaarde verwantschap met hem, evenzeer als iemand die door de gemeenschap werd ‘UITGEKOTST’?
Toeristen
Wat hier min of meer toevallig ontbrandde, lijkt me slechts het begin van een ontwikkeling. Sociale media zijn niet weg te denken, helaas. Wel kunnen eindelijk democratie en rechtvaardigheid hun beslag krijgen omdat juist Twitter, vermoed ik althans, ontsnapt aan de heramerikanisering van onze cultuur. Alfred Birney legde bij Zomergasten nog uit dat bijvoorbeeld bij kolonisatie en slavernij ons beeld vertekend is doordat we nagenoeg volledig een historisch Afro-Amerikaans perspectief volgen, ook nog zonder kritisch te zijn op ons actuele aandeel.
Waar het Roemer betreft, in haar dankwoord voor de P.C. Hooft-prijs noemde ze zichzelf Europeaan. De omtrekken van het persoonlijke liggen in haar oeuvre überhaupt niet vast, signaleerde de jury toen:
In haar autobiografie Zolang ik leef ben ik niet dood uit 2004 beschrijft Roemer een interview met een ‘beetje bevooroordeelde’ journalist die haar vroeg of ze een ‘politiek-correct persoon’ was. ‘Ik moest grinniken. Een politiek-correct persoon is een “wij”. Hij zat tegenover een “ik” (p 154). Wie Roemers romans goed leest, begrijpt dat dat soevereine ‘ik’ allerminst vanzelfsprekend is. Eerder lijkt er sprake te zijn van een constante strijd om de mogelijkheid van een ‘ik’ op te eisen.
Dit lijkt een kwaad onderscheid te actualiseren van Frans Kellendonk, nóg een voorbeeldauteur uit De revanche van de roman. Beschuldigd van antisemitisme definieerde hij journalistiek als ‘het debat tussen de eerste persoon meervoud en de anderen, die niet deugen’. Maar terwijl een gekwetste Kellendonk zijn toevlucht zocht tot het verbannen van literatuur uit de staat, ‘zoals Plato in zijn oneindige wijsheid heeft bevolen’, is deze kunstvorm inmiddels gebaat met een positie tussen de toeristen die we geworden zijn, gekluisterd aan beeldschermpjes in de grot van de globalisering.
Laat een reactie achter