Augustusoverwegingen over ons vak (5)
Er zit een eigenaardig gat in het onderwijs Nederlands – en dat gat zit er op ongeveer ieder scholingsniveau. Het is het gat van het creatieve schrijven, het zelf verhalen en gedichten maken. Het is iets wat ongeveer iedereen verwacht van het vak – wie goed is in Nederlands, wil vast schrijver of dichter worden of anders toch minstens tekstschrijver. Het is iets wat je ook gegeven de gebruikelijke retoriek rondom het vak zou moeten verwachten – wie begrijpt hoe taal en literatuur in elkaar zitten, zou goed moeten kunnen schrijven. Maar het is overal een onderschoven kindje – op de meeste basisscholen omdat docenten zichzelf of de kinderen er niet voldoende toe vinden toegerust, in het hoger onderwijs omdat, eh, omdat, eh, omdat. Omdat.
Het heeft iets te maken met een wonderlijke asymmetrie tussen wetenschap en kunst in de westerse maatschappij. Een wetenschapper is vrijwel altijd een beroepsonderzoeker, iemand die zijn werk uitvoert in de vorm van een baan. (Ik kom daar later in deze reeks nog op terug, als er tenminste niet van alles tussenkomt.) Een kunstenaar is vrijwel altijd een ondernemer, iemand die zichzelf bedruipt, eventueel in de vorm van subsidies. De oorzaak daarvan is dat we onderzoek en onderwijs aan elkaar vast hebben geklonken. Academisch onderwijs kan alleen worden gegeven door mensen die zelf bijdragen aan de vergroting van kennis: je leert onderzoeken van onderzoekers. Het kunstonderwijs werkt natuurlijk ook zo: op de kunstacademie krijg je les van kunstenaars; alleen worden die kunstenaars daar bij mijn weten alleen betaald voor hun onderwijs, niet voor de kunst die ze maken.
Willem Wilmink
Schrijfonderwijs is daarbij op hbo-niveau een betrekkelijke noviteit, waarvan ik de indruk heb dat die pas de laatste jaren vruchten af begint te werpen en min of meer bekende schrijvers aflevert.
Voor de combinatie van de twee, onderzoeken en kunst maken, is nog minder plaats. Ik weet er ook niet veel van, en ik zie vast het een en ander over het hoofd, maar een succesvol voorbeeld in Nederland lijkt me de samenwerking tussen de Universiteit Leiden en het Conservatorium van Den Haag, waar musici kunnen promoveren op een onderzoek. Je maakt een reconstructie van liederen van Constantijn Huygens ten behoeve van de uitvoeringspraktijk. De combinatie van geleerdheid en kunstzinnigheid is in de muziek sowieso gebruikelijker – ik denk nog altijd met eerbied terug aan de musicoloog en musicus Louis Grijp (1954-2015), onderzoeker aan het Meertens Instituut en de Universiteit Utrecht en luitspeler en artistiek leider bij Camerata Trajectina.
In de letterkunde hebben we denk ik alleen Willem Wilmink (1936-2013) gehad die nadrukkelijk ook als dichter een baan had als neerlandicus. En dan hebben verschillende afdelingen gastschrijvers die ook colleges geven, maar dat lijkt me toch weer wat anders, alleen al door het incidentele karakter.
Dichter
Nu er alom discussie is over nieuwe manieren om de kwaliteiten van onderzoekers te meten, zou ik willen pleiten om daar ook het artistieke voor een enkeling in te betrekken. Iemand die zulke goede hertalingen kan maken als Wilmink, maar ook bijvoorbeeld mensen als Nelleke Noordervliet of Kees ’t Hart die in al hun werk blijk geven van betrokkenheid bij de letterkunde – zulke mensen zouden parels zijn voor iedere afdeling Nederlands.
Het zouden ook niet alleen maar schrijvers en dichters hoeven te zijn. Er is natuurlijk net zo goed emplooi voor acteurs of redenaars. In Engeland is er studie van de uitspraak van Shakespeare, gezamenlijk gedaan door een taalkundige en een acteur. Zoiets zou bij ons ook heel mooi zijn.
Het lijkt me voordelen te hebben voor iedereen. Je kunt de opleiding verrijken, en wel in een richting die studenten verwachten. Je kunt het onderzoek verrijken. Je kunt een paar kunstenaars die dat willen een plaats bieden met wat meer zekerheid. Je kunt onderwijs, kunst en wetenschappen weer dichter bij elkaar brengen.
Alle afleveringen van deze reeks staan hier.
Ad Zuiderent zegt
Het is een pleidooi dat ik van harte ondersteun. Vertaler, vertaalwetenschapper en dichter James S Holmes vertelde mij ooit dat hij vanaf zijn aanstelling in 1964 als hoofdmedewerker Algemene Literatuurwetenschap aan de UvA in de verslaggeving van zijn wetenschappelijke activiteiten ook altijd consequent zijn vertalingen en gedichten als relevante publicaties vermeldde. Maar hij kwam dan ook uit Iowa, waar al in 1897 aan de universiteit de eerste cursus creative writing werd gegeven. Zelf heb ik in de laatste twee jaar voor mijn pensioen aan de VU een cursus Literair schrijven gegeven. Zie hierover mijn artikel ‘Literair schrijven, een academische discipline’, in: VakTaal, 21 (2009), 4, 10-14.
Berthold van Maris zegt
De beste literaire auteurs zijn toch autodidacten?
Robert Kruzdlo zegt
…en geniaal. De overige schrijvers hebben een loodzware gereedschapskist en kunnen uitstekend schrijven. Een geniaal schrijver heeft geen last van ‘goed schrijven’, is verrassend, heeft last van toenemende intensiteit van oorspronkelijkheid, is tijdloos en verontrustend voor zijn medemens. Ter Braak: de medemens ondervindt het als bijna lijfelijke lastigheid. Goede schrijvers kopen een huis aan de gracht(gordel) te Amsterdam. Een geniaal schrijver sterft in eenzaamheid. Ik denk vluchtig aan Rimbaud en Ducasse, Radiguet, Pope, etc. etc. Laat de nieuwe geniale schrijver maar opstaan. Literatuur groeit bij de wortels, bottom up en droogt uit top down. Misschien heeft quantummechanica er iets mee te maken? Zo ja, dan is deze uitleg al gedoemd te sneuvelen.
Marcel Meijer Hof zegt
Verfrissende Ideeën, daar worden vrije, vranke mensen blij van. Tijdens mijn studie Kunstgeschiedenis en Archeologie te Nijmegen moest ik tot mijn verbazing vaststellen dat er een zekere schroom, of noem het onzekerheid, bestond ten opzichte van Echte Kunstenaars. Oei, gevaarlijk. Moeten wij geen afstand houden teneinde een helder oordeel te bewaren. Och arm, nabijheid vertroebelt Uw blik, beperkt Uw onafhankelijk oordeel ? Of verrijkt een groeiend begrip Uw inzicht …
In ieder geval heb ik destijds de tentoonstellingscommissie nieuw leven ingeblazen, moest de boer op om kunstenaars te bewegen hun werk om niet op te hangen op het Kunsthistorisch Instituut [Erasmusgebouw 12e etage] en organiseerde echte openingen – ter leering ende vermaeck – tot verbazing en ookwel vreugde van een groter deel van de wetenschappelijke staf op het instituut.
Omgekeerd zijn kunstenaars nogwel eens afwijzend en schrikachtig ten opzichte van kunsthistorici. Bah; enge mensen die alles dood beredeneren om je vervolgens een etiket op te plakken waarachter jouw eigen vrijheid en ongebondenheid wordt gekneveld – wegwezen !
Ik heb dat nooit goed begrepen. Ben je geïnteresseerd in kunst, waarom aarzeling de kunstvaardige te leren kennen, zijn drijfveren te ontdekken, zijn vakman/vrouwschap in levende lijve te ervaren. Onderzoek hoe een kunsthistoricus zijn associaties inzet, zijn vergelijkingen trekt, zijn brede blik gebruikt en tot een oordeel komt dat iets anders behelst dan mooi of niet. De scheiding tussen kunst en wetenschap is al een half millennium oud, minstens. Ik vind het een uitstekende en zegenrijke gedachte deze kloof hier en daar te overbruggen.