Wat is de relatie tussen het oeuvre van een schrijver en diens leven? Er zijn weinig onderwerpen waarover zo veel geschreven is in de letterkunde, als dit. Dat komt doordat waarschijnlijk de meerderheid van de letterkundige boeken die inmiddels verschijnen, waarschijnlijk biografieën van schrijvers zijn. Vaak wordt zo’n biografie verdedigd als een manier om het werk te ontsluiten, en vaak stelt de biograaf zich expliciet ten doel om de relatie tussen leven en werk te bespreken.
De schrijver Jeroen Brouwers heeft veel nagedacht en geschreven over precies die relatie. Hij heeft er een afwijkende, maar duidelijke visie op. In Het vliegenboek (1991) schreef hij er dit over:
De boeken die ik heb geschreven vormen mijn biografie: zij zijn de voetstappen die ik nalaat op mijn weg. Al mijn boeken zijn autobiografisch en niettemin alle gelogen, – ik schrijf dan ook niet historie, maar literatuur: de mijne.
Ik ben de verhalen die ik vertel.
De jonge essayist Lodewijk Verduin citeert deze woorden in de inleiding van zijn boek over Brouwers, Eenzaamheid in eindeloos meervoud. Hij neemt ze heel letterlijk, en hij schreef daarom een boek in een uniek genre: een oeuvrebiografie. Verduin noemt het ‘ware’ leven, zoals het leven buiten de verhalen af en toe ten onrechte genoemd wordt, weliswaar af en toe, maar nauwelijks in detail besproken. Je komt wel iets te weten over het feit dat de schrijver vrouwen en vriendinnen en zonen heeft gehad, maar wie precies wil weten hoe dit nu allemaal zit, heeft niks te zoeken in Eenzaamheid in eindeloos meervoud.
Hier wordt enkel en alleen de ‘ik’ besproken die de verhalen is die Brouwers vertelt.
Absurd
Dat verklaart waarom dit boek als ondertitel heeft ‘Het oeuvre van Jeroen Brouwers’, maar hoofdstuktitels als ‘In ballingschap’ en ‘Gelukkige jaren’ . Tijdens die gelukkige jaren (1975-1990) ging het de Nederlandse staatsburger Jeroen Brouwers waarschijnlijk relatief voor de wind, maar gelukkig zijn ze vooral doordat hij boeken schreef als Zonsopgangen boven zee, Het verzonkene, Bezonken rood en De zondvloed (geen schrijver met zoveel zon in de titels als Brouwers). Het gaat bij die hoofdstuktitels met andere woorden vooral om afbakeningen van delen in het veelzuidige oeuvre.
Verduin houdt op een aanstekelijke manier van het werk van Brouwers: hij vindt het mooi en hij vindt het interessant. Kenmerkend is de uitgebreide bespreking van Bezonken rood, waarschijnlijk het bekendste en misschien wel beste boek. Om te beginnen gaat Verduin nauwelijks in op de polemiek rondom de beschrijvingen die Brouwers in het boek geeft van ‘jappenkampen’, die volgens critici veel te bloederig waren en ontleend aan wat bekend was over concentratiekampen van de nazi’s.
De naam van Rudy Kousbroek, die lange polemische stukken tegen Brouwers schreef, wordt in het boek helemaal niet genoemd want de vraag of het ‘echt gebeurd’ is, is absurd in het universum van Verduin. Ik denk overigens dat een nauwkeurige analyse van Kousbroeks argumenten dat punt ook nog duidelijker hadden kunnen maken.
Vliegen
In plaats daarvan bespreekt Verduin liever op welke manier het boek verbonden is met de rest van het werk, zowel stilistisch (“Essayistiek is hier verruild voor lyriek, wat past bij het elegische karakter van het boek”) als inhoudelijk: het centrale thema van Brouwers werk is de verlatenheid, en Verduin laat overtuigend zien hoe dat thema wordt uitgewerkt. De kleine Jeroen ziet in het kamp hoe zijn moeder wordt vernederd door de Japanners, en daardoor kan hij zich niet meer veilig bij haar voelen. Deze scene wordt gespiegeld in een gebeurtenis na de oorlog, waarbij de jongen door zijn ouders wordt achtergelaten bij een internaat – en opnieuw verlaten wordt.
Een complicerende factor bij dit alles is dat Brouwers een hyperbewuste schrijver is, die behalve romans ook een indrukwekkende hoeveelheid beschouwingen schreef over het werk van Nederlandse schrijvers, maar die in zijn eigen boeken ook voortdurend zijn eigen werk analyseert. Hij verbindt bijvoorbeeld de twee herinneringen met het zinnetje ‘Hetzelfde verhaal nu, in een ander octaaf.’ Dat octaaf verwijst naar een theorie van de door Brouwers bewonderde Harry Mulisch, volgens welke gebeurtenissen anders en toch hetzelfde kunnen zijn, zoals een A links op de piano hetzelfde en toch anders is als een A rechts op de piano.
Het is natuurlijk heel lastig om te ontsnappen aan de dwingende analytische kijk van een schrijver op zijn eigen werk. Ga dan maar eens vertellen dat de meester het echt verkeerd gezien heeft. Het zijn ook vaak sterke analyses. In Bezonken rood bespreekt de schrijver bijvoorbeeld het feit dat vliegen zo’n belangrijk motief vormen in zijn werk:
Zo meent hij bijvoorbeeld de bron van het vliegenmotief in zijn eerdere romans gevonden te hebben: ‘Op wie de vliegen neerstreken zonder door haar op wie ze neerstreken te worden verjaagd, was op weg naar de dood, – dit was een van de onmiskenbare tekenen. Van die tijd, denk ik, dateert mijn geobsedeerdheid door vliegen […].’
Geslaagd
De geobsedeerdheid met de literatuur is natuurlijk ook even groot. Verduin bespreekt ook in detail, deskundig en met liefde het essayistische deel van het werk, dat voor een groot deel gewijd is aan andere schrijvers, maar de obsessie is natuurlijk opvallend. Weinig hedendaagse schrijvers zijn zo verknocht aan, zo vervlochten met de Nederlandse literatuur als Brouwers. Zoveel hartstocht, zowel in het polemische als in het bewonderende, vind je geloof ik nergens. De gemiddelde Nederlande schrijver zal wat ironisch glimlachen over zijn collega’s of zich overgeven aan enkel inhoudsloze polemiek, maar niemand heeft zozeer zijn hele hebben en houwen verbonden met de Nederlandse letteren als Brouwer. Maar waarom?
Het is een wat vreemde vraag om te stellen, natuurlijk is een schrijver geïnteresseerd in literatuur, maar als die interesse zo gethematiseerd wordt, roept dat ook vragen op. Het lijkt mij verbonden met de centrale thema’s van zowel Brouwers oeuvre – die verlatenheid, die je wanhopig kunt proberen op te heffen door dan maar in de literatuur je vrienden te vinden – als Verduins boek – als het oeuvre de enige relevante biografie is, als het werk de enige vorm van leven is, dan is de literatuur de enige omgeving waarin je kunt leven.
Interessant is dan natuurlijk hoe de schrijver van het boek over Brouwers, hoe Verduin, zich zélf dan weer tot dit alles verhoudt. Je kunt ervoor kiezen om helemaal buiten die literatuur en buiten het oeuvre te gaan staan, maar dan neem je het onderwerp niet serieus. Verduin heeft daarom ook zichzelf in het boek gebracht, zonder heel erg op de voorgrond te gaan staan. Op zijn minst geeft hij zijn oordelen – vaak natuurlijk zeer positief, maar zonder kritische bespreking van delen van het werk die hij minder geslaagd vindt achter te houden. Niet alle jaren waren gelukkige jaren.
martin vanhaverbeke zegt
Vaak wordt zo’n biografie verdedigt …
jammer van de d/t-fout