Hoe zou de honderdjarige Willem Frederik Hermans hebben gereageerd op alle ophef rond de column van Abdelkader Benali in Trouw (31 augustus 2021), waarin hij de studie Nederlands op sterven na dood noemt? Vermoedelijk met een gepast schouderophalen. Toen hem naar verluidt door de Groningse universiteit, na schermutselingen bij fysische geografie, een functie bij de opleiding Nederlands werd aangeboden, reageerde Hermans verontwaardigd. Niet omdat hij de neerlandistiek een krakkemikkig knekelhuis vond, maar gewoon omdat het zijn vakgebied niet was. Welk belang zou hij hebben gehad bij de ontkenning dat het in de neerlandistiek over wezenlijke zaken gaat? Wat daar werd verricht volgde hij als kritische opponent (de historisch-kritische editie van Max Havelaar) of als niet minder kritische sympathisant (proefschriften over zijn eigen werk).
Onlangs kreeg ik het verzoek om ter gelegenheid van het Willem Frederik Hermansjaar 2021 enkele citaten uit het werk van deze scheppende nihilist te verzamelen. Aangezien ik mij niet wilde beperken tot evergreens als ‘De portier is een invalide’ of ‘Er is maar een werkelijk woord: chaos’ zocht ik in alle verschenen delen van de Volledige werken en in de krochten van het internet. Daar vond ik een gesprek met Karel van de Graaf voor de AVRO-televisie uit 1994, kort voor het overlijden van de schrijver. Hermans zat er goedgeluimd bij en diende zijn gespreksgenoot vrolijk van repliek: ‘Ik ben helemaal niet milder geworden. Maar de mensen zijn gewoon te lui om mijn kwaadaardige boeken te lezen.’ Lachsucces!
Na een jaar waarin het academische leven zich noodgedwongen achter de beeldschermen terugtrok, gaan we weer beginnen. Meer dan ooit zal het gaan over de grote maatschappelijke verantwoordelijkheid van de geesteswetenschappen, over de kwetsbaarheid en weerbaarheid van die veelkleurige en veelstemmige vakgebieden, die in een gerationaliseerde en onttoverde wereld vaak versnipperd heten. In de ruimste zin van het woord ligt de verantwoordelijkheid van die wetenschappen bij het bevorderen van geletterdheid, het vermogen en verlangen van taallerende kinderen en van alle mensen die een leven lang willen leren om taal aan te wenden teneinde zich tot zelfbewuste burgers te blijven ontwikkelen. Wat betekent dit voor de literatuur en het literatuuronderwijs? Wat te doen met ‘kwaadaardige boeken’?
Voorbereiding op het leven
Nu waren de romans die Hermans na de jaren zestig schreef weliswaar een stuk minder kwaadaardig dan Ik heb altijd gelijk of Het sadistische universum, maar zijn uitspraak zette mij aan het denken. Literatuur staat volop in de publieke belangstelling, zij het zelden vanwege de rijke verbeeldingskracht, de intrigerende intertekstualiteit of de fonkelende stijl. Het debat gaat over Astrid Roemer, die de Prijs der Nederlandse Letteren wel en niet krijgt (wel het geld, niet de koning der Belgen) vanwege haar uitgesproken sympathie voor Desi Bouterse. Nieuws is er ook over Louis-Ferdinand Céline, die te boek staat als auteur van ongekend antisemitische pamfletten, als een racist en collaborateur, van wie onlangs een groot aantal manuscripten opdook. De tijd waarin esthetische autonomie gold als scherm waarachter een schrijver zich veilig terug kon trekken (we spreken af dat we een auteur niet aansprakelijk stellen voor de woorden en daden van diens vertellers en personages) is voorbij. De opmerking van Vladimir Nabokov dat hij als schrijver niet samenviel met de verteller in zijn roman Lolita, de op jonge meisjes beluste misdadiger Humbert Humbert, aangezien deze verteller anders dan zijn schepper een mot niet van een vlinder kon onderscheiden, heeft zijn vanzelfsprekende geldigheid al lang verloren. De opvattingen van het eens legendarische tijdschrift Forum (1932-1935) lijkt opnieuw leidend: van de schrijver wordt maatschappelijk en politiek engagement verwacht en literatuur is de oorspronkelijke uiting van een authentieke persoonlijkheid.
De kwestie is actueel: wat te doen met onwelgevallige boeken, met teksten die jou en mij niet bevestigen in hoe wij zelf in de wereld staan, die ons (maar wie zijn wij?) confronteren met abjecte standpunten, die soms niet eens expliciet in het werk worden veroordeeld? Maken we ons als lezers niet medeplichtig aan de kwaadaardigheid van wat we lezen en kopen? Hoe (als docent, als leerling, als lezer) het midden te vinden tussen autonomie en cancel culture? Brengen kwaadaardige boeken de geestelijke gezondheid onherstelbare schade toe, of bereiden ook die boeken ons voor op het leven? Ligt daar niet juist een grote opdracht voor de neerlandistiek?
Hooked
Dat er iets fundamenteel is veranderd in de literaire cultuur blijkt niet alleen uit de roep om engagement, maar ook uit een verschuiving in de belangstelling voor literatuur. Zo houden literatuurwetenschappers zich niet langer bezig met vragen naar wat literatuur is, maar vooral naar wat zij doet. Die verschuiving essentialisme naar functionalisme hangt wellicht samen met de alom aanwezige noodzaak om het nut van literatuur te benadrukken in een samenleving die draait om consumptie en productie. Vragen naar de sociale en cognitieve functies van literatuur en van lezen in het algemeen winnen snel terrein. Maar er lijkt meer aan de hand. Het afscheid van de literaire autonomie betekent ook dat lezers minstens zo boeiend zijn als de boeken die zij lezen. Niet toevallig behoort de Amerikaanse literatuurwetenschapper Rita Felski tot de meest inspirerende stemmen in het actuele debat over literatuur. In boeken als Uses of Literature (2008) en Hooked (2020) vraagt zij aandacht voor de veelsoortige affectieve relaties die lezers kunnen aangaan met literaire teksten. Wat opvalt is dat Felski voornamelijk aandacht schenkt aan in wezen positieve affecten als verwondering en herkenning. Natuurlijk weet zij dat het lezen van een roman ook een schok teweeg kan brengen, maar ook dat lijkt in essentie een positief effect te zijn: die schok leidt tot een verdieping in het ogenschijnlijk vreemde. Er zou een belangrijke studie te schrijven zijn over affectieve respons die getypeerd kan worden met woorden als afkeer en walging.
Hier denk ik aan een van de meest fascinerende eerste reacties in een werkcollege over de roman Mystiek lichaam (1986) van Frans Kellendonk, een boek dat destijds veel stof deed opwaaien vanwege antisemitische en homofobe uitspraken van zowel een allegorische verteller als van een van de personages. Die reactie luidde ongeveer als volgt: ‘Mijn uitgave is van 2015. Toen mocht dit boek dus gewoon worden verkocht.’ Het is moeilijk voorstelbaar dat de scheldpartij van Lodewijk Stegman op katholieken uit Brabant en Limburg in Ik heb altijd gelijk tegenwoordig op vergelijkbare morele verontwaardiging zou stuiten. Felski roept op om eerste orde-observaties van lezers serieus te nemen en misschien moeten we een stap verder gaan. Kreeg ik als student ooit mee dat een van de vroegste critici van Mystiek lichaam, de Volkskrant-criticus en latere D66-politicus Aad Nuis (de titel van zijn bespreking ‘Onmiskenbaar antisemitsme in sluiers van ironie’ sprak boekdelen), gewoon een wat domme lezer was, die niets begreep van echte literatuur (lees nu: voor wie literaire autonomie en vooral de daarvan afgeleide onschendbaarheid van een schrijver niet heilig was), nu wordt het tijd om die reactie even serieus te nemen als de uitspraken van schrijvers als Céline en Kellendonk, die hun eigen proza graag voorstelden als respectievelijk ‘ma petite musique’ en ‘ideeënmuziek’, kortom: met stijl en vorm. Niet om ongemakkelijke boeken van het culturele veld te trappen of in een reservaat op te sluiten (ik zag laatst een opleidingsprogramma waarin een cursus over controversiële boeken was opgenomen: die bevatte nogal wat titels uit wat doorgaans de canon wordt genoemd). Wel om te laten zien dat in literatuur en samenleving iedere stem een tegenstem uitlokt en dat meerstemmigheid en ambiguïteit het wezen van cultuur uitmaken.
En nu dan?
Als iets duidelijk werd in de talrijke herdenkingsstukken over de dichter K. Schippers (1936-2021) en uit de boeiende documentaire van Toef Jaeger, De jongens van Barbarber, dan is het wel dat de Nederlandse literatuur vanaf de jaren zestig steeds leuker werd en het literaire bedrijf steeds gezelliger. Nieuwe generaties schrijvers zouden in het kielzog van Schippers ontsnappen aan de drukkende slagschaduw van de scheppende nihilisten en mythebouwers met hun door de oorlog getekende wereldbeeld. Barbarber baande de weg voor een meer affirmatieve literatuur, literatuur die gevierd wordt op festivals, in nieuwe media en op alle mogelijke podia. Zoals een belangrijke schrijver van nu eens opmerkte: ‘Ja, het leven is zinloos. En dan?’ Hermans, Reve, Mulisch, Brouwers, Claus zouden antwoorden: en dan ik! De teloorgang van ‘de grote drie (vier, vijf)’ hangt samen met het gegeven dat dit antwoord (‘ik’) zijn overtuigingskracht heeft verloren. Toch moeten wij ook hun werk blijven lezen.
Onderwijs moet namelijk niet accommoderen maar confronteren. Daar is moed van nodig. Alleen door een intelligente omgang met wat wij niet onmiddellijk herkennen en aanvaarden, met onwelgevallige zaken, kan onderwijs mensen voorbereiden op het leven buiten de eigen bubbel. Dat vraagt van alle deelnemers een relativering van het eigen perspectief (en de erkenning dat het daadwerkelijk een perspectief betreft). Voor docenten (zeg ik tegen mijzelf) geldt nog altijd het adagium van de grote socioloog Max Weber (Wissenschaft als Beruf, 1919): zij of hij mag geen demagoog of profeet zijn die de waarheid in pacht heeft en ex cathedra verkondigt, maar een zoeker naar waarheid, ook als die zich mogelijk buiten haar of zijn comfortzone bevindt. Onderwijs ontstaat altijd tussen mensen, in een voortdurende interactie, waarbij ruimte is voor alle gemotiveerde ideeën.
De leeslijst van onze Groningse opleiding Nederlands, mede tot stand gekomen door de inbreng van studenten, is diverser dan ooit. Het zal elders niet anders zijn. Die lijst is een veranderlijke spiegel van zowel het literaire verleden als van de bekommernissen en interesses van lezers van nu. Ik ga mij verheugen op alle aangrijpende, confronterende en kwaadaardige boeken en meer nog op de gesprekken en onderzoek waarin we ons wijden aan wat de wezenlijke opdracht is van iedere wetenschapper, in de woorden van onze Britse collega Stephen Collini (Speaking of Universities, 2017): ‘the open-ended quest for understanding’. Vertaald naar de literatuurwetenschap komt het wat mij betreft uiteindelijk neer op deze vragen: wat doen wij met literatuur, en wat doet zij met ons?
Jaap Goedegebuure zegt
Het plaatje bij dit artikel wekt mijn ongerustheid, want inderdaad: de huidige cancel cultuur krijgt steeds meer weg van de rooms-katholieke index van verboden boeken. Gelukkig zijn er ook tegengeluiden, bijvoorbeeld van Arnold Heumakers in NRC Handelsblad van 20 augustus (naar aanleiding van Céline) en van Jamal Ouariachi in Trouw van 28 augustus. Zij bevestigen me in mijn overtuiging dat auteurs als Céline en met hem Dostojevski, Nabokov, Kellendonk, Grunberg en anderen ons een kijkje geven in hun eigen afgrond die ook onze afgrond is. Daar lopen we gewoonlijk maar al te graag voor weg, denkend dat het kwaad niet in ons maar in een ander huist, de ander die moet worden gecanceld opdat wij rustig kunnen slapen, om ons bij het wakker worden een goed mens te voelen.
Marc van Oostendorp zegt
De keuze van de illustratie komt voor rekening van de redactie van Neerlandistiek.