Een van de aardige aspecten van het huidige maatschappelijke debat is de prominente plaats die is weggelegd voor het taalkundig ontleden. Je kunt geen website openslaan of de woordsoorten vliegen je om de oren. Zo publiceerde de columniste Asha ten Broeke vorige week een column op de Volkskrant over wat zij ’transfobie’ noemt, het wantrouwen van het verlangen van zoals Ten Broeke dat noemt, ’trans mensen’. In een tussenzin in de column verantwoordt ze die keuze:
(Ik schrijf trans als bijvoeglijk naamwoord, dus met een spatie, om de vrouw/man/mens niet te reduceren tot die ene eigenschap; het is een kenmerk, net als lang, rijk of aardig.)
Er valt van alles op te merken aan deze bewering. Het is bijvoorbeeld maar de vraag of je kunt zeggen dat een spatie genoeg is om van een voorvoegsel een bijvoeglijk naamwoord te maken. Bijvoeglijk naamwoorden worden vaak verbogen, en in dat opzicht zou je dus eigenlijk moeten zeggen transe mensen. Als het doel is om mensen ‘niet te reduceren’ door het gebruik van de juiste woordsoort zou de kwaadwillende beschouwer kunnen zeggen dat Ten Broeke in haar gesproken taal de besproken bevolkingsgroep nog steeds reduceert, want het verschil tussen transmensen en trans mensen hoor je niet. (Henk Wolf schreef eerder over deze kwestie, althans over transgender.)
Lieverd
Dan is er de kwestie van het reduceren zelf. Ik heb er (hier en hier) al eerder over geschreven, want Ten Broeke is lang niet de eerste die de kwestie van bijvoeglijk tegenover zelfstandig naamwoorden aan de orde stelt. Met enige kwade wil zou je kunnen zeggen dat het een stokpaardje is van de (losvaste) beweging waar Ten Broeke deel vanuit maakt.
Het is op zich waar dat zelfstandig naamwoorden vaker een permanente eigenschap lijken uit te drukken en bijvoeglijk naamwoorden vaak een min of meer toevallig karakter hebben: een lieverd is altijd lief, een lief jongetje kan morgen kattenkwaad uithalen. Toch is dat verschil maar heel betrekkelijk: je kunt ook best zeggen ‘nu ben je even een lieverd’, zoals je ook best kunt zeggen ‘jij bent echt een lief jongetje’. Ik moet echt enorm persen aan mijn taalgevoel om te kunnen zeggen dat een ‘lieverd’ wordt gereduceerd tot die ene eigenschap op een andere manier dan dat lieve jongetje.
Verabsoluteerd
Het filosofisch probleem lijkt mij vooral dat je om deze classificatie te maken onderscheid moet maken tussen ‘kernmerken’ aan de ene kant (bijvoeglijk naamwoorden) en ‘essenties’ aan de andere kant (zelfstandig naamwoorden), waarbij je de laatste moet mijden omdat je mensen niet wilt reduceren. Het is overigens het soort probleem dat je precies omgekeerd ook kunt hebben met een ouderwets en vrijwel omgekeerd stijladvies, namelijk dat je bijvoeglijk naamwoorden moet mijden omdat ze ‘overbodig’ zouden zijn. Geen woord te veel betekent in ieder geval: geen bijvoeglijk naamwoord te veel.
Ten Broeke gaat in haar column overigens nog een stap verder. Ze lijkt ervan uit te gaan dat een voorvoegsel omdat het wordt vastgeschreven aan het zelfstandig naamwoord daarmee ineens ook een reductie oplevert die een los geschreven bijvoeglijk naamwoord niet heeft. Tegelijkertijd heeft ze het in haar column over ‘honden- en kattenmensen’. Ik neem eigenlijk niet aan dat zij denkt dat liefde voor een bepaald type huisdier wél iets is waartoe je mensen kunt ‘reduceren’, en toch schrijft ze die woorden niet los (honden en katten mensen). Zoals ze ook vrouwen, meisjes, mannen en kinderen schrijft, terwijl mensen natuurlijk ook meer zijn dan hun leeftijd of hun gender.
Je kunt hier op verschillende manieren op reageren. De schoolmeester persoon in mij vindt het afschuwelijk, dit gedachteloos gebruiken van taalkundige termen op een manier die er nét naast zit. De burger mens denkt: goed dat er in ieder geval wordt nagedacht over een respectvolle manier om mensen te benoemen. Maar de onderzoekende persoon in mij vraagt zich af: waarom komt zo’n gedachte – niet helemaal onzinnig, maar gebaseerd op een taalkundige intuïtie die daarna tot in het absurde verabsoluteerd wordt – precies vandaan?
Fokkelien von Meyenfeldt zegt
Wat een mooi genuanceerd verhaal. Ik zat me vooral te ergeren toen ik de column van Ten Broeke las, maar dit artikel is kritisch, en tilt de zaak ver boven de ergernis uit.
Baran zegt
Ik kom als kersverse Neerlandicus graag op deze website maar huiverde al bij het zien van de kop en auteur van dit stuk. Reductie n.a.v. trans, man of vrouw is onderwerp van discussie omdat de reductie in kwestie sociaaleconomisch en politiek beladen is, denk aan acceptatie van transmensen (of ’trans mensen’), ’toxische’ masculiniteit en femininiteit, etc. Vervolgens vergelijk je de reductie in kwestie met dat het wel of geen verschil uitmaakt wanneer je het hebt over lieverds of lieve mensen. De ene reductie is de andere niet. Idem mbt honden en katten mensen, opnieuw mogelijke reducties die niet de politieke lading of urgentie bevatten dan die van trans/man/vrouw etc. Ik ben het overigens ook niet eens met Ten Broeke, maar zo’n taalkundige mijmering over iets zo gevoelig en politiek voelt niet prettig.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat je slotzin de kernzin is. Ten Broeke besloot in haar stukje zelf om een taalkundig (ogend) argument aan te dragen. Had ze dat niet gedaan, dan had je deze auteur op deze website er niet over gehoord.
De taalkundige discussie is echter bij Ten Broeke begonnen. Dat lijkt me overigens een goede zaak. Het klinkt een beetje alsof jij denkt dat de taalkunde iets is om, ver van de samenleving, een beetje te ‘mijmeren’ over onschuldige woorden als lieverd. Maar soms worden er serieuze discussies gevoerd in de samenleving, en juist dan zou de taalkunde haar nut moeten bewijzen.
Ik denk dus dat het inderdaad belangrijk is om ook taalkundig over deze zaken te ‘mijmeren’. Ik heb niet gezegd of ik het eens ben met de strekking van Ten Broekes pleidooi of niet, omdat dit er niet toe doet. Laat ik hier wel even stellen dat ik zo’n stukje lees omdat de materie me interesseert en ik in het algemeen vind dat het een kwestie van beleefdheid is om te proberen met je taalgebruik geen anderen te kwetsen. Alleen lukt het uiteindelijk niet om deze discussie als samenleving tot een bevredigende en breed gedragen oplossing te brengen zonder er een rationele discussie over te voeren, en die discussie kan in dit geval alleen gevoerd worden als de gebruikte taalkundige terminologie helder is. Ik besprak al eerder een brochure waarin, met hetzelfde doel als Ten Broeke heeft, juist wordt gesteld dat je mensen niet moet reduceren tot bijvoeglijk naamwoorden. Zo komen we niet verder.
Dat ik als voorbeelden expres onschuldige woorden geef zoals lieverd en kattenmens is niet omdat ik denk dat die even gevoelig liggen als trans, maar in tegendeel, om rationele beschouwing makkelijker te maken. Je trekt de kwestie even uit het beladene om de gedachten niet te laten afleiden door alle emoties. Het voorbeeld kattenmens komt overigens uit Ten Broekes eigen stukje en ze gebruikt het zelf als parallel met trans. Haar redenering dat je mensen reduceert met delen van woorden gaat niet op voor dit voorbeeld, dus is de kwestie uiteindelijk niet opgehelderd of je nu beter trans mens kunt schrijven of transmens.
Als neerlandicus, kersvers of stokoud, heb je de instrumenten in handen om deze discussie een millimeter verder te helpen. Ik zou die niet laten liggen omdat de materie gevoelig is; integendeel.
Pieter Brouwer zegt
Ik was erg blij met de column van Asha ten Broeke, in verband met de inhoud (ik ben zelf transgender, non-binair). Ik ben ook ooit afgestudeerd als taalkundige, en had ook wel mijn taalkundige bedenkingen, al vond ik de kwestie niet belangrijk genoeg om me erover op te winden. Ik vermoed dat (een van de?) bronnen van Asha ten Broeke ‘De Genderkwiebus Podcast’ is van Nanoah Struik. In 2020 ging ze in aflevering 8 t/m 11 in op gender en taal. In een van die afleveringen gaat ze ook in op ’transgender/transgender persoon’ en ’transman/trans man’ met dezelfde semi-taalkundige argumenten als die van Asha ten Broeke. Zelf vind ik zowel ’transgender persoon’ (bv. nmw. + zelfst. nmw) als ’transgenderpersoon’ (samenstelling) natuurlijk klinken. ‘Trans persoon’ vind ik zelf wel wat vreemd, al ben je – zoals Nanoah Struik zegt – altijd baas over je eigen taal en kun je daar creatief in zijn als je wil. Voor mij maakt het niet uit of mensen mij een ’transgenderpersoon’ zouden noemen of een ’transgender persoon’, het gaat mij om de intentie en het begrip/de acceptatie en ik vraag me af of dat in zulke kleine dingetjes zit. Overigens kan taal, zoals Nanoah Struik zegt, wel degelijk vervelend en/of veroordelend zijn en vooroordelen aan het licht brengen, maar dan denk ik eerder aan vervelende en onjuiste termen als ‘ombouwen’ (i.p.v. transitie) of ‘je echte geslacht’ of ‘hij’ i.p.v. ‘die’ (in mijn eigen situatie), niet zozeer aan een spatie en woordsoorten. Maar goed, als mensen graag spaties gebruiken in trans/transgender, heb ik daar geen moeite mee.
Marc van Oostendorp zegt
Ik ben het van harte eens met alles wat je schrijft.
Peter-Arno Coppen zegt
In mijn Trouw-rubriek van 23 oktober 2018 ging ik iets verder mee in die redenering ten gunste van dat onderscheid. Ik vergeleek ‘rodekool’ met ‘rode kool’: het eerste kan alleen maar de koolsoort zijn, het tweede kan ook een toevallige kleur zijn. Dit voorbeeld is meer analoog aan de trans-kwestie omdat het daar ook gaat om een bijvoeglijk naamwoord (althans, zo wordt het met die spatie gebruikt).
Zie: https://www.trouw.nl/nieuws/een-spatie-voor-de-emancipatie~bea0fedb/
Pieter Brouwer zegt
Duidelijk stuk, Peter-Arno. Ook hierin kan ik prima meegaan.