Eindelijk begrijp ik wat een schrijversschrijver is. De term wordt weleens genoemd en natuurlijk snapte ik altijd wel dat het gaat om een schrijver die niet goed wordt verkocht maar wiens werk vooral door collega-schrijvers wordt gewaardeerd. Maar dankzij de brieven die Maarten ’t Hart en Kees ’t Hart uitwisselen in De toetssteen begrijp ik pas hoe dat kan werken, waarom schrijvers andere schrijvers waarderen. En in één moeite door wordt S. Vestdijk door zijn twee hedendaagse collega’s als zo’n schrijversschrijver geclaimd.
De toetssteen is een briefwisseling over lezen, maar even goed over schrijven. Hij begint als de ene ’t Hart de andere schrijft – sowieso wonderlijk dat er twee schrijvers zijn met die toch niet heel veel voorkomende achternaam, die geen familie zijn van elkaar – schrijft over een foto van de door beide beminde schrijver. Ze besluiten ter plekke een correspondentie over Vestdijk te beginnen, en spreken ook meteen de mogelijkheid uit dat deze voor publicatie is. Ze bieden dus vanaf het begin een kijkje in de keuken van het schrijverschap. Omdat ze elkaar niet zo goed kennen, en omdat ze heel verschillende schrijvers zijn met heel verschillende levens en heel verschillende oeuvres, hebben ze elkaar ook veel te vertellen.
Maar het interessantst is de correspondentie toch als hij over Vestdijk gaat – en als je een ranglijst moet maken, zou ik zeggen: het allerinteressantst zijn de bijdragen van Kees, die voortdurend allerlei dingen uitzoekt, die energiek boeken bestelt en leest, en van wie de meeste inzichten komen. Beide schrijvers mopperen nogal op de literatuurbeschouwing. Ze houden niet van de Vestdijk uit die literatuur, zoals het tijdschrift van de Vestdijkkring. Ze vinden dat alle duidingen, alle overpeinzingen over thematiek de schrijver te veel in het museum zetten. Je probeert te achterhalen wat die Vestdijk nu eigenlijk had willen zeggen en als je daar succesvol in bent, hoef je dat werk eigenlijk niet meer te lezen. Vestijk was daar overigens zelf al mee begonnen, met dat duiden, schrijft Kees, en heeft er zo toe bijgedragen dat zijn werk inderdaad niet veel gelezen meer wordt.
De voorkeur van de twee gaat juist uit naar de Vestdijk die zich niet liet vangen, die in lange zinnen voortdurend dingen beweerde en observeerde, om die beweringen en observaties in dezelfde zin weer terug te nemen; dat hoewel een belangrijk stijlmiddel voor hem was. Maar vooral dat uit zulke zinnen zijn schrijfplezier blijkt. Zijn twee collega’s laten elkaar én hun lezers goed zien hoe dat plezier inderdaad van de pagina’s spat, hoe enthousiast de schrijver zelf moet zijn geweest over de vondsten, het springerige, het ongeplande dat zijn schrijven moet hebben gekenmerkt.
Vooral Kees maakt een mooie analyse van dat springerige – inclusief van het feit dat zo’n analyse zelf natuurlijk uiteindelijk ook een poging is om iets te vangen. Omdat Kees herhaaldelijk duidelijk maakt dat hij ook een letterkundige is, een neerlandicus, en Maarten hem af en toe daarmee plaagt, is De toetssteen ook een beschouwing over de relatie tussen wetenschap en lezen.
Kees ’t Hart en Maarten ’t Hart. De toetssteen. Brieven over Vestdijk. Nijgh en Van Ditmar, 2021. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter