In een andere column heb ik onlangs beschreven dat het recht van burgers om tegen de overheid in Friesland het Fries te gebruiken een stuk beperkter is dan we allemaal dachten. Ook de rechten van overheden om het Fries te gebruiken zijn bij goede lezing van de wet niet goed geregeld.
Volgens twee belangrijke rechtsstatelijke principes mogen burgers alles doen wat niet door een wet verboden is, terwijl voor overheden precies het tegenovergestelde geldt: die mogen alleen maar doen wat ze in wetten is toegestaan of opgedragen om te doen, en verder niets.
Nou staat in artikel 2:6 van de Awb (Algemene wet bestuursrecht) dat Nederlandse bestuursorganen en de onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen de Nederlandse taal moeten gebruiken. Er staat bij dat het gebruik van andere talen wel is toegestaan als het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden er niet onevenredig door worden geschaad.
Er zijn twee lezingen van dat wetsartikel mogelijk: de ‘brede lezing’ is dat de overheid in principe alle talen mag gebruiken, tenzij iemand aangeeft dat het contact daardoor onbevredigend zou verlopen. De ‘smalle lezing’ is dat de overheid alleen Nederlands mag gebruiken, tenzij de situatie werkelijk om een andere taal vraagt.
Artikel 4 van de Wet gebruik Friese taal geeft binnen Fryslân aan bestuursorganen en de onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen het recht om het Fries te gebruiken, tenzij een wederpartij ze vraagt om dat niet te doen omdat dat zou leiden tot ‘een onbevredigend verloop van het mondeling verkeer’.
Onder de ‘brede lezing’ van het Awb-artikel voegt dat aan de rechten van overheden alleen toe dat die in schriftelijk gebruik altijd Fries mogen gebruiken. Echter: artikel 7 en 8 van de Wet Gebruik Friese taal bepalen dat bijna alle schriftelijke Friese stukken – al dan niet op verzoek – ook in het Nederlands vertaald moeten worden. Dat maakt dat de Wet Gebruik Friese Taal de overheden uiteindelijk vrijwel geen extra rechten geeft boven op de rechten die ze volgens de Awb al hadden.
Onder de ‘smalle lezing’ van de Awb is de Wet gebruik Friese taal wel meer dan alleen symbolisch. Onder die lezing mogen overheden namelijk alleen in uitzonderlijke situaties andere talen dan het Nederlands gebruiken. Maar als een rechter zou oordelen dat die lezing de juiste is, dan zouden allerlei overheden in strijd handelen met de bestaande taalwetgeving. De belastingdienst nodigt burgers standaard uit om in het Engels aangifte te doen, de GGD communiceert in z’n vaccinatiecentra tweetalig Nederlands-Engels, op het gemeentehuis in Groningen kunnen burgers bij binnenkomst kiezen of de loketbeambte Nederlands of Engels tegen ze moet praten. En zo zijn er nog talloze voorbeelden te bedenken.
Samenvattend: sommige overheden lijken het Engels minstens zo actief te stimuleren als het Fries – en dat zonder dat er voor het Engels speciale wettelijke bescherming is geregeld. Dat doen ze óf op basis van een ‘brede lezing’ van de Awb, waaronder de Wet gebruik Friese taal een wassen neus is, óf ze doen dat onder een ‘smalle lezing’ in strijd met bestaande wetgeving.
Deze column is eerder verschenen in het Friesch Dagblad.
Laat een reactie achter