Achter het achtervoegsel (10)
In ons groeiende corpus aan woorden met het suffix –ette zocht ik naar een woord dat nogal alleen stond en dus aandacht verdiende in onze reeks ‘Achter het achtervoegsel’. Vaak zien we namelijk dat er groepen ette-woorden ontstaan binnen één product- of betekenisgroep. Denk maar aan imitatiebontsoorten, wasserijen of sierduiven uit eerdere afleveringen. Vaak hebben deze woorden ook iets positiefs of sierlijks. Katoenette of nankinette zijn dan wel voorbeelden van goedkoop katoen, maar… ze doen niet onder voor het echte materiaal, zo impliceert de fabrikant! Met sloeberette had ik echter de uitzondering te pakken en de zoektocht bleek weer boeiend.
Sloeberette
In het Woordenboek der Nederlandse Taal zijn diverse ette-woorden te vinden. In 1988 moesten wij het nog doen met de retrogradelijst van CELEX. Via https://gtb.ivdnt.org/search/ is tegenwoordig echter snel op het achtervoegsel te zoeken. In het Vroegmiddelnederlands Woordenboek vinden we lauwerette en markette en in het Middelnederlandsch Woordenboek staan capelette en spinette. In het WNT vinden we er zo’n honderd maar die zal ik niet allemaal noemen.
Hiertussen stond het vreemde woord sloeberette ‘onhebbelijk vrouwspersoon’. De stam van deze vorm is sloeber dat ik alleen kende met als betekenis ‘arm persoon’. Het WNT (s.v. SLOEBER) geeft de volgende betekenissen met betrekking tot een persoon:
- iemand die veel eet of veel gegeten heeft, slokop
- een sul
- een lummel
- iemand die onhebbelijk eet
- iemand die morsig is, vuilpoets, smeerpoets
- onbeschofte kerel, vlegel
- als scheldwoord met vrij onbepaalde betekenis: smeerlap, schoelje
- beklagenswaardig persoon, stakker, slokker
Opvallend is dat de betekenissen 4, 5 en 6 afkomstig zijn uit het Westvlaamsch Idioticon van De Bo uit 1873. Bij de betekenissen 7 en 8 wordt expliciet vermeld dat ze ook in Noord-Nederland voor kunnen komen. De afleiding sloeberette en de samenstellingen sloeberschop en sloebervolk die onder dit lemma genoemd worden, komen ook uit deze bron. Dat zo’n negatieve persoonsaanduiding met het suffix –ette vervrouwelijkt wordt, had ik nog niet eerder gezien.
Een verdere zoektocht naar sloeberette leverde weinig op. Via Delpher kwam ik nog terecht in Spreekwoorden en Zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk, verzameld, taalkundig verklaard en folkloristisch toegelicht door A. de Cock (1911). Op pagina 80 vinden we allerlei woorden voor slordige vrouwen: slobbe, slobber, slobberhiel, maar dus ook sloeberette met wederom als bron het woordenboek van De Bo. Aangezien deze spreekwoordenverzameling verscheen in Gent en De Cock in zijn voorwoord laat zien uit Antwerpen te komen, zal het Idioticon vast deel van zijn handbibliotheek zijn geweest. Met sloeberette hebben we dus een echt dialectwoord met het suffix –ette te pakken. Maar daar bleef het niet bij.
De Bo
Wie onderzoek doet naar historisch West-Vlaams, kan niet om het 1488 pagina’s tellende Westvlaamsch Idioticon van L.L. de Bo heen. Toen ik op zoek was naar de herkomst van Nederlandse dialectwoorden in het Virgin Islands Dutch Creole, wilde ik de oudste dialectteksten in het Zeeuws en Vlaams bekijken. In de collectie van het Meertens Instituut kon ik maar weinig West-Vlaamse dialectteksten vinden. In de uitgave van de Vlaamse Soldatenbrieven uit de Napoleontische tijd van Jan van Bakel (Nijmegen: 1977) staan wel teksten van ongeschoolde Vlaamse schrijvers, maar in mijn herinnering is daar geen informatie over het dialect te vinden. Dialectvragenlijsten uit de negentiende eeuw zijn er nauwelijks. Sterker nog, er is er maar één: die van Pieter Willems. In 1885 verzamelde hij in maar liefst 349 schriftjes dialectmateriaal. Hierop zal ik nu niet ingaan, maar graag verwijs ik naar de website https://bouwstoffen.kantl.be/CPWNL/CPWNL.xq#inleiding waar een flinke inleiding en een handige zoekmachine te vinden zijn om door dit unieke materiaal te struinen.
Voor ouder West-Vlaams materiaal kun je terecht in Loquela, het tijdschrift van Guido Gezelle. Hierin verzamelde hij een schat aan woorden tussen 1881 en 1885. De inhoud is vanaf 1907 als een apart woordenboek verschenen die raadpleegbaar is via Delpher. Helaas is sloeberette hierin niet te vinden.
De Bo (1873) is dus de vroegste betrouwbare bron. De West-Vlaming Leonard De Bo (1828-1885) was, zo zegt de titelpagina van zijn Westvlaamsch Idioticon, leraar in ’t Bisschoppelijk Collegie te Brugge. Het Letterkundig woordenboek voor noord en zuid (Ter Laan 1952) is heel beknopt over hem, maar vermeldt wel dat hij bevriend was met Guido Gezelle. Ook het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde (Frederiks en Van den Branden, 1888-1891) vertelt niet veel over zijn rol bij de bestudering van het West-Vlaams. Het levensbericht in Noord en Zuid (1886, jaargang 9, p. 146-155) is daarentegen zeer uitvoerig over De Bo en zijn bijdrage aan de emancipatie van het West-Vlaams. Overigens, dit is ook de aflevering waarin, vanaf p. 35, Van den Vos Reynaerde gepubliceerd werd!
De schrijver van het levensbericht schrijft: “Men weet het: in West-Vlaanderen stond de wieg onzer letterkunde. Door de middeneeuwen heen en nog lang nadien noemde men onze taal, zoo in Noord als Zuid, de Vlaamsche taal, ten gevolge van den rijken bloei waartoe zij rees vroeg in West-Vlaanderen gekomen was, – eene omstandigheid die haar den voorrang boven de andere Nederlandse gewestspraken had verworven.” De Bo verzamelde niet alleen woorden, hij beschreef nog veel meer aspecten van het dialect. In 1865 raakte De Bo geïnspireerd door het werk van De Vries aan het Woordenboek der Nederlandse Taal. Het is dan ook prachtig om te lezen wat deze De Vries aan hem over zijn Idioticon schrijft: “Uw Idioticon is voor de kennis van onze Nederlandsche taal van zeer groot gewicht, voor die van het midden-Nederlandsch ten eenen male ONMISBAAR.” Dit laatste geldt overigens ook voor dit levensbericht in Noord en Zuid wanneer men de Belgische taalstrijd aan het eind van de negentiende eeuw eens werkelijk van dichtbij wil voelen. (https://www.dbnl.org/tekst/_noo001188601_01/_noo001188601_01_0084.php)
Babbelette enzovoorts!
Op pagina 1037 van De Bo (1873) vinden we het lemma Sloeberette, sloeberète: ‘(wvl. SLOUB-), v. klemt. op ret. Onhebbelijk vrouwspersoon. Zie ETTE.’ Vervolgens leverde het lemma –Ette, -ète (De Bo 1873: 310-311) me een mooie verrassing op: “Dezen uitgang met den vollen klemtoon, vindt men bij eenige vrouwelijke naamwoorden, die anderszins ook wel op es(se), ster of ege, enz. eindigen, b.v. Babbelette, fr. babillarde. Bakkerette, fr. boulangère. Brielette, brielster. Klappette, babbelaarster. Kokette, fr. cuisinière. Prondelette, prondelaarster. Schommelette, schommelmeid. Spinnette, spinster. Wasschette, waschvrouw.”
Behalve dus de onhebbelijke sloeberette, komen we hier ook de babbelette die te veel babbelt en de klappette die uit de school klapt tegen. De bakkerette is een vrouwelijke bakker en de kokette is de keukenmeid. De spinnette spint en de wasschette doet de was.
De schommelette zorgt voor het schommelwerk. Het WNT zegt over haar dat het de dienstbode is voor het ruwe schoonmaakwerk, maar het eerdergenoemde spreekwoordenboek is wat negatiever: het is de meid die thuis schommelt en er de slordigste werken verricht. Het schommelen heeft niets te maken met speeltuinvermaak, maar “omdat men haastig heen en weer gaat, van ’t eene werk naar ’t andere vliegt, zonder iets behoorlijk af te maken.” (De Cock 1911: 74).
Een prondelette, of prongelette (De Bo 1873: 895), drijft handel in prondelgoed, oftewel ‘rommel’ of oude kleren (WNT, s.v. PRONDEL, Prondelgoed). Nu heb ik de West-Vlaamse televisieserie Bevergem nooit gezien, maar de samenvatting lijkt me er wel op te wijzen dat Anja en Hilde de prondelettes zijn!
Maar wat doet nu een brielette? De Bo (1873: 186): “Vrouw of meisje dat brielt en mooscht. Eene brielette van eene huisvrouw (die geen verstand heeft van huis te houden). O gij brielette, zegt de moeder aan heur dochtertje dat aan tafel de spijs stort en verkwist. Wordt ook in een meer ongustigen zin gezeid van eene dochter die zich niet eerlijk gedraagt, die ’s avonds op tijd niet thuis is enz.” Brielen betekent ‘dooreenmengelen en verwarrelen, mismas maken, morsen, zonder orde noch spaarzaamheid te werke gaan.’ Je zou de lemma’s alleen al om de taal willen doornemen!
Is er in het huidige West-Vlaams nog iets terug te vinden met betrekking tot de sloeber in de betekenis ‘onhebbelijk mens’? Hiervoor is de databank e-WVD: Woordenboek van de Vlaamse dialecten (https://www.e-wvd.be/) een prachtige ingang.
Brielen wordt in de eerdergenoemde betekenis ‘morsen’ nog steeds gebruikt rond Kortrijk. Prondel, met alle afleidingen, kom ik niet meer tegen. Schommelen in de betekenis ‘onzorgvuldig werken’? Wederom Kortrijk. Klappen in de betekenis ‘praten’ komt in heel Vlaanderen voor. En sloeber? Nog steeds echt Vlaams in de betekenissen ‘slechterik, sluw persoon’. Maar de vormen met –ette, om de slordige, onhebbelijke, roddelende vrouwen aan te duiden, die zien we niet meer terug in dit woordenboek.
willyvdw zegt
In mijn (zuid-oostelijk) West-Vlaams herken ik van de genoemde vormen enkel ‘babbelette’ voor ‘praatzieke vrouw’. ‘Sloeber’ kan op sluwheid slaan, ook op listigheid bij de poging iets te verkrijgen of af te bedelen, maar het wordt ook als “vriendelijk” scheldwoord gebruikt (genre ‘schurk’ in het AN).
Cefas Van Rossem zegt
Hartelijk dank!
A. Ruysschaert zegt
Uit mijn jeugd (*Brugge 1962) herinner ik me de “babbelette” en de “proengelette”. Beide staan ook in het Brugs woordenboek: “kletskous, babbelzieke vrouw” resp. “verkoopster van oude spullen; verzamelaarster van oude spullen”.
diecreoltaal zegt
Hartelijk dank! Proengelette is nieuw voor mij, een mooie variant op Prondelette.