Eindelijk schiep beeldend kunstenaar Anne Semler (*1947) een aparte ruimte voor het woord. Haar verhalenbundel Imbosch vernoemde ze naar een heuvelachtig idyllisch natuurgebied van nog geen 15 vierkante kilometer aan de zuidoostkant van de Veluwe waar ze geboren werd en, grotendeels, haar jeugd doorbracht. Ik weet alleen niet of ik van verhalen mag spreken.
De teksten zijn ultrakort en registreren een gebeurtenis die, zoals dat heet, een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. Samen doorlopen ze in de derde persoon chronologisch de jeugd van Anna, de hoofdpersoon aan wie Semler een betekenisvolle variant op haar voornaam geeft: de papieren versie spiegelt zichzelf, zodat er tegelijk een Inbosch ontstaat. Dat hoort misschien wel bij het genre. Met enige regelmaat geeft het hier de nevenschikking ‘Anna is xx[jaar] en…’ De eerste leeftijdsaanduiding in de bundel is tien, en de laatste achttien. Vormende jaren dus, of in ieder geval de tijd waaraan herinneringen het sterkst zijn.
Aan het grillige geheel brengt dit tellen een basisritme, het begin van eenheidsschepping. Net zoals in Imbosch losse woorden dat bewerkstelligen die, om de zoveel pagina’s opduikend in diverse corpsen, grijstinten en hoeveelheden, de registraties als het ware picturaal onderbreken. Die kerntaal legt niet zozeer uit, maar doet iets met een mythische geografie. Meer dan eens valt bijvoorbeeld het woord ‘Kouwerik’, en ‘Varkenslaagte’, en ‘Hindenberg’. Alsof het herhaald uitspreken Semlers geheugen activeert. Of zijn het vlaggetjes op de stafkaart van het jeugddomein dat Imbosch her en der ook met foto’s laat zien?
Subtiel wijkt Semler van conventies af. Kijk maar naar de openingszin: ‘Een klein, blond meisje in een zomerjurkje bekijkt voor het eerst in haar leven heel aandachtig de voorjaarsbloesem van een paar kromme, dunne bomen die naast het kippenhok staan’. Ik heb alles onderstreept wat volgens de oer-Hollandse kunst van het weglaten overbodig zou heten. Aandachtig bekijken, het staat er, is echter het programma. Daarbij hoort evenmin de laaglandse kunde van het morele oordeel. Nee, Semler legt zo nauwkeurig mogelijk iets vast, ‘zonder romantiek of sentiment’, zoals het in haar bio staat. Aandacht geven is kennis vergaren, een proces dat nooit zou mogen stoppen. Voor Anna heeft Semler het ene bijvoeglijk naamwoord na het andere nodig, dat haar precisie vergroot. Toch blijft Imbosch een dunne bundel en lijkt benoemen niet per definitie uit te monden in direct begrip.
Dat kippenhok uit de openingszin krijgt lading aan het eind van de betreffende registratie, doordat er een haan de kop wordt afgehakt en vervolgens, zoals ook stedelingen weten, wegrent, ‘een spoor van bloed op gras en dennennaalden achter zich latend’. Een mooi beeld voor de verhalen zelf, die soms gruwelijk zijn maar ook feestelijk en die altijd hulpeloos naar de bron willen. En een bloedspoor keert letterlijk terug in een verhaal over intrusie. Adelijken uit de stad komen met rijke vrienden jagen, eten een deeltje van de buit, laten de overgrote dode restanten achter, net als een edelhert, ‘een grote achtender’, dat door minstens één kogel is geraakt en na drie dagen spoorzoeken dankzij ‘bloeddruppels op bosbesstruiken’ eindelijk in een kuil wordt gevonden, brullend van de pijn. Het krijgt alsnog een genadeschot. En in het slotverhaal is het de inmiddels achttienjarige Anna zelf wier bloed stroomt wanneer een herdershond haar in het bovenbeen bijt.
Stoelendans
Alles in Imbosch voltrekt zich onverbiddelijk en een ultieme ordenende instantie laat zich niet zien. Evenmin tegenover het nevenpersonage Oost, dat als enige in de omgeving kennis heeft van cultuur (muziek en schilderkunst en poëzie) én die een pedofiel blijkt. Die kwalificatie blijft ongenoemd en het boek toont het fenomeen schoksgewijs in al zijn complexiteit, zeker in de jaren vijftig waarbij de tijdgeest niet kan worden ingeroepen. Veroordeling blijft uit, Oost is wie hij is. Zoals wanneer Anna verward is dat er gewoon staat, niet meer en niet minder. Semler waakt ervoor om, zoals literaire millennials zonder schroom lijken te doen, iets te duiden. Dat zou getuigen van een al te gezonde belangstelling voor het ego. Imbosch bevat dan ook geen enkele zin die zweemt naar een sententie; er is louter ervaringswerkelijkheid. Wel herbergt het boek een nogal dodelijke impressie van Duitse kunstprofessoren die op bezoek bij Oost, bedweept door hun echtgenotes, de ene mening na de andere debiteren: ‘De wereld is duidelijk van hen’.
Op een of andere manier passen deze geleerde types niet in de Imbosch. Eerder oogt deze biotoop geschikt voor mensen die een bovenretorische strijd hebben geleverd en dan misschien meer dan welkom zijn (in het nabijgelegen Vorden ligt de geteisterde soulgigant Arthur Conley begraven). Zo’n empirisch gestaafde overtuiging stremt tijdens de lectuur van Semlers bundel tegelijk symbolische lezingen, hoezeer verhalen daar soms toe lijken te verleiden. Bijvoorbeeld de beschrijving van een uitbundig feestje bij Oost waar op een goed moment de stoelendans wordt gedaan, gewonnen door Anna die nog lang op de laatste stoel blijft zitten.
Gemeten in vierkante kilometers is de Imbosch een gebied van niks, maar uit alles wat Semler er in 36 verhaaltjes over heeft te melden blijkt dat het een veelheid bevat die niet onderdoet voor pakweg een superdiverse metropool. Hoe ver bevindt de wereld zich dan nog van het personage? Heeft de actualiteit vat op haar? Ja en nee, denk ik. Zo vertelt Semler over een gruwelijk onweer dat twee van een trio edelherten dodelijk treft, want verbrandt. Dat verhaal heet ‘”Zwarte woensdag‘’’, tussen aanhalingstekens. Die interpunctie volstaat om de positie tot de buitenwereld te bepalen.
Dode dieren komt Anna voortdurend tegen, als vanzelfsprekend onderdeel van dit arcadia. Op school vindt ze geen aansluiting bij handwerken, dat ze minder scheppend en wonderlijk ervaart dan alles wat haar omringt. Wel begint de juf prompt te bloeden en sterft een paar weken later. Dat heeft iets magisch, sprookjesachtigs, maar ik denk dat Imbosch daar ongeveer het tegenovergestelde van is. Anna gaat vaak alleen wandelen in het bos, ook ’s nachts, met een jas over haar pyjama. Maar zoekt ze dan per definitie het gevaar op? Beproeft ze juist haar rationaliteit? Een ouderlijk verbod om van het (rechte) pad te gaan vermeldt Imbosch niet. Hooguit ontdekt Anna dat het duistere groen een trekpleister is voor zelfmoordenaars. En haar eigen held blijkt ondertussen de eeuwig jonge zoeker Meaulnes.
Technisch kan ik Imbosch wel verbinden met sprookjes, doordat een achterafstem meedoet. Zoals na een wonderschoon fragment over een onafscheidelijke tweeling die zelfs tegelijk lacht: ‘En later zal de eerste van de tweeling doodgaan en er gaan verhalen dat er nog nooit zo hartverscheurend en met een eindeloze stroom tranen is gehuild bij een graf, dicht bij de Loenermark’. Die geografische toevoeging dunkt me essentieel, ook vanwege de klankassociatie met luna, van wolf tot maan. En de tweeling zal Anna redden, als ze na een glijpartij met haar lange haar aan een tak blijft hangen. De kwalificatie ‘hartverscheurend’ keert eveneens weer, voor aria’s die midden in het bos, terwijl het regent en sneeuwt, gezongen worden door een diva.
Overblijven
Die achterafstem geeft ook ruimte aan solidariteit, conform Semlers programma van niet-oordelen. Het bekommert zich om het kwestieuze cultuurpersonage Oost: ‘Later, veel later, hoort ze over nare dingen en andere kinderen maar zij kreeg teken- en muziekles van hem en haar aanraken deed hij nooit’. Imbosch suggereert nota bene dat Oost het met Anna’s broertje had geprobeerd, voor wie ze het wel direct opneemt op het schoolplein, als hij gepest wordt. Zonder zich ‘een heldin’ te voelen, voor de goede orde; haar lichaam reageerde op onrecht.
Sowieso is Anna een zwijgzaam meisje dat haar gedachten liever toetst aan observaties. En vergis je niet, de kracht van Oost is dat hij ‘aandacht’ geeft. Logisch dat hij van Anna ziekenhuisbezoek krijgt, na een ongeluk dat in een keten van gebeurtenissen op gang is gebracht door de politie die het Duitse meisje Lena, die hem voor haar sprookjesprins aanziet, uit zijn huis weghaalt, ondanks het feit dat een vriend beweert ‘dat mannen die van kinderen houden ook recht op begrip hebben’.
Pikant is de suggestie in het verhaal ‘Duister paradijs’ dat ook Anna’s moeder iets met Oost heeft. Zeker bezit ze een exemplaar van Lady Chatterley’s Lover. En behoudens een zondagmiddag, waarop ze sabbelt aan de kop van een gebraden haas en volgens Anna dan ‘de hersens naar binnen’ zuigt, verricht de moeder in Imbosch slechts één handeling: roeren door een pannetje. Anna’s vader is met Oost bevriend en wordt consequent ijzig ‘de vader’ genoemd. Hij is vooral afwezig. Het gezin, met naast het broertje nog een zus, woont in het Jachthuis, waar een houtfornuis staat dat louter dienst bewijst wanneer de zusjes in de nabije omgeving met kruiwagens brandstof blijven verzamelen.
Fysieke arbeid is sowieso aan de orde van de dag. De meisjes moeten ver fietsen naar school, waar ze ‘overblijven’ (Vlaams: ‘ineten’). Ook de boodschappen halen ze niet naast de deur; de bakker bevindt zich al op een respectabele afstand. Semler toont dus een wereld vol nuances en praktijken waarvoor tot nog toe nu hooguit toeristische interesse is geweest. Minstens laat Imbosch inzien dat wat we als nieuws beschouwen, beperkt wordt door een stadsperspectief. Uiteraard reizen journalisten soms af naar platteland en ommestreken, maar toch minder getuigend van aandachtig bekijken dan van het slaken van etnografische tonen.
Daarom is de figuur van Oost zo belangrijk als tegenwicht. Behalve culturele onderlegdheid heeft hij een bourgondische inslag. Dus woont hij, anders dan intellectuelen driehoog achter, op een zalige plaats – waar het onmogelijk is een studeerkamergeleerde te zijn. Er speelt zich veel prettigs af in de tuin van Oosts huis, waar de ramen permanent open staan en klassieke muziek zo een verbond kan aangaan met voorbijgangers. Binnen liggen boeken letterlijk voor het oprapen en vormen ze zo het begin van een gedachtewisseling met wie wil (het Jachthuis krijgt al, tenzij ik me vergis, bezoek van een jonge Benno Barnard, in gezelschap van zijn geleerde vader die dominee was in de aangrenzende gemeente Rozendaal). Zelfs over Oosts controversiële seksuele voorkeur valt een cultureel licht, met een contrastief detail. Onder de zo beschaafde, van zichzelf overtuigde Duitse kunstprofessoren is er namelijk eentje die Anna op haar vijftiende onvrijwillig kust en betast. Terwijl Oost haar, ik herhaal het maar even, slechts heeft ingewijd in tekenen en muziek.
Impliciet en vriendelijk kant het klasseloze boek Imbosch zich dus tegen culturele zelfoverschatting in gedomesticeerde milieus die zich buiten provincie en periferie eng kunnen profileren. Semlers eigen oeuvre is al een voorbeeld van hoe breed kunst, zonder dat geweld, kan uitpakken. Aanvullend op haar beeldend werk is haar in de bundel gestolde woord ‘fijnspartakje’ ronduit gul. Cultuur lijkt bij Semler pas van waarde wanneer er niet legitimerend over hoeft te worden gedaan, en onderdeel is van het dagelijks leven dat op zijn beurt in evenwicht verkeert met de omgeving. Het motto van Imbosch luidt dan ook: ‘Wär’s dunkel, ich läg’ im Walde, / Im Walde rauscht’s so sacht’. Wie dit niet herkent als openingsregels van Joseph Eichendorffs lied Die Einsame krijgt het aan het eind van de bundel integraal geciteerd, omdat het tijdens een lange boswandeling spontaan wordt voorgedragen door een Duits meisje. Cultuur en natuur bevruchten elkaar.
Tot slot een bekentenis. De passages over de moeder die in een pannetje roert kwamen me bekend voor. Maar ik kon ze niet plekken. Tot ik op YouTube een toespraak zag die Anne Semler gaf bij de presentatie van Imbosch. En haar hoorde beweren dat ik fragmenten in een literair tijdschrift had gepubliceerd. Nu weet ik best dat ik beschik over een fabelachtig slecht geheugen, maar toch. Voor de zekerheid scande ik de computerbestanden van de Biels, het enige tijdschrift waarop Semler kan doelen. En warempel, bijna dertig jaar geleden, in nummer 5 (mei 1993), stonden er van haar ‘Tien schetsen’ in. Ze zijn zo mogelijk nog ultrakorter en bevatten al alles wat haar debuut Imbosch rijp en jeugdig etaleert.
Dit stuk verscheen eerder op De honingpot
Laat een reactie achter