Van juli tot en met december 1985 had Gerard Reve een aanstelling als gastschrijver bij de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Leiden. De instelling van dit gastschrijverschap, het eerste in Nederland, was een initiatief van de hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde, Ton Anbeek, en K.L. Poll, de voorzitter van de Vereniging voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap. In het kader van dat gastschrijverschap gaf Gerard Reve in november vier openbare lezingen, die later gebundeld zijn in Zelf schrijver worden (Leiden: Martinus Nijhoff, 1986). Hij besprak hierin onder andere de verhouding tussen kunst en religie en zijn “theorieën over het ambacht van schrijver”, de Vier Zuilen Van Het Proza: Conceptie, Compositie, Stijl en Woordgebruik. Daarnaast verzorgde hij vanaf september drie werkgroepen van twee uur per week: twee werkgroepen voor studenten Nederlands en één werkgroep voor andere studenten en leden van de Vereniging voor Onderwijs, Kunst en Wetenschap. In de eerste zeven bijeenkomsten van deze werkgroepen hield Reve in het eerste uur een betoog over onderwerpen die hij later ook in de openbare lezingen besprak; in het tweede uur was er gelegenheid voor vragen en discussie. In latere bijeenkomsten hielden studenten referaten over aspecten van Reves werk. Op verzoek van Gerard Reve was Ton Anbeek bij de werkgroepen aanwezig.
Eén van de twee werkgroepen voor studenten Nederlands werd bijgewoond door een vriend van mij, Emiel Fangmann, een groot liefhebber van het werk van Reve. Na afloop van elke bijeenkomst vertelde hij me enthousiast en uitgebreid wat er was gebeurd en gezegd. Eén anekdote is mij altijd bijgebleven. In een betoog aan het begin van een werkcollege zette Gerard Reve uiteen dat het volgens hem belangrijk is dat aan het begin van een verhaal of roman meteen duidelijk is wie de hoofdpersoon is en waar het verhaal zich afspeelt. Ton Anbeek wierp tegen dat het ook intrigerend kan zijn als er dingen niet duidelijk zijn. Zo had hij pas een verhaal of boek gelezen van een Amerikaanse schrijfster dat begon met de zin “Naast hem op de stoel in het vliegtuig zat een onzichtbare hond”. Reves reactie was: “Een onzichtbare hond heb ik thuis ook.”
Reves reactie is een geweldig voorbeeld van een dooddoener: een “[n]ietszeggend argument, dat verdere gedachtenwisseling afsnijdt”, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal het definieert. Reve gaat helemaal niet inhoudelijk in op Anbeeks tegenwerping, maar “heb ik thuis ook” suggereert dat deze triviaal en onbelangrijk is. “Heb ik thuis ook” is daarbij een voorbeeld van Reves kenmerkende humoristische gebruik van clichés. Als iemand een gewichtig argument presenteert waarmee ik het niet eens ben, zeg ik in gedachten nog steeds vaak “Een onzichtbare hond heb ik thuis ook” en dan moet ik elke keer weer grinniken. Ik hoop dat veel lezers van dit stukje de opmerking ook met plezier gaan gebruiken.
“De eis van een houvast voor de lezer”
In Zelf schrijver worden (1986, p. 32) bespreekt Reve de noodzaak om aan het begin van een roman en verhaal de hoofdpersoon, de plaats en de tijd duidelijk te introduceren als
de eis van een houvast voor de lezer. Dus altijd, zo meen ik te moeten decreteren: wanneer, waar, maar ook wie (naam), leeftijd, beroep. Er moet bij de lezer een voorstelling kunnen ontstaan, die weliswaar nooit identiek kan zijn aan die van de auteur, maar emotioneel daaraan gelijkwaardig is.
Slecht is bijvoorbeeld, tenzij onmiddellijk erna opening van zaken wordt gegeven, aan het begin van een verhaal: Daarom ging hij die avond niet naar het feest. ‘Waar slaat dat daarom op?’ vraagt de getergde lezer zich af. ‘Welke avond?’ En: ‘Wat is dat voor een kolerefeest? Wie is in Godsnaam die hij?’
Goed is: Op een namiddag in September van het jaar Zus en Zo begaf de jonge meubelmaker Die en Die zich met de trein van de provinciestad H. naar de niet veraf gelegen grote stad A., teneinde aldaar, etc.’ De lezer heeft dan onmiddellijk een voorlopige voorstelling van de jonge meubelmaker, en van wat die gaat doen: proberen rijk en beroemd te worden door te zien ‘bij de film’ te komen, rondhoereren, of een ziek familielid bezoeken. Geef zoveel punten van houvast, houd ik vooral jongere schrijvers uittentreure voor, dat de lezer gedwongen wordt zich in te leven.
Edwin Praat wijst er in zijn proefschrift (2011, p. 227) op dat de openingszinnen van Gerard Reves romans De avonden en Bezorgde ouders “de naam van de protagonist, de plaats van handeling en het dagdeel waarop de vertelling begint” noemen en daardoor overeenkomen met de regels voor een openingszin uit Zelf schrijver worden. De avonden begint met de zin:
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de twee en twintigste December 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
De openingszin van Bezorgde ouders luidt:
In de Advent van het jaar 197*, drie dagen vóór Kerstmis, verliet de dichter Hugo Treger in de late namiddag zijn woning aan de –laan in de grote stad A., om te voet in een naburige winkelstraat boodschappen te gaan doen.
Dat die openingszinnen overeenkomen met Reves voorschrift uit Zelf schrijver worden, wordt ook opgemerkt door G.F.H. Raat in Ons Erfdeel (1990, pp. 39-40), die voor meer voorbeelden van dergelijke beginzinnen verwijst naar het artikel ‘Een tijdloos boek; tien fragmenten’ van Jos Paardekooper in Reve Jaarboek, 4, pp. 142-143.
De uitdrukking “heb ik thuis ook” in ander werk van Gerard Reve
Reve gebruikt de uitdrukking “heb ik thuis ook” in verschillende varianten meerdere malen in zijn werk, bijvoorbeeld:
De naakte waarheid daar hebben de mensen niets aan, want die waarheid hebben ze thuis ook.
Het boek van violet en dood. Amsterdam: L.J. Veen, 1996, p. 242.
Een godsdienst moet mooi en sprookjesachtig zijn, en geen nutteloos getob: getob hebben we thuis ook
Moedig voorwaarts: brieven aan Bert en Netty de Groot, 1974-1997. Bezorgd door Nop Maas. Amsterdam: L.J. Veen, 2007, p. 329.
Want aan een god die ‘eigenlijk niet, maar op een bepaalde manier juist héél erg bestaat’, daar heeft die man die de deur open doet geen boodschap aan, want die heeft hij thuis ook, compleet met rheuma, inhoudelijk draagvlak, en na het donker geen stap meer op straat durven zetten wegens de toenemende medemenselijkheid, in ‘Het doodskleed van Christus’.
Thomas van den Bergh en Tonny van Winssen (Red.). De duiding aller dingen: Gerard Reve in Elsevier, Elsevier over Gerard Reve. Amsterdam: Elsevier, 2007, pp. 62-63.
De uitdrukking “heb ik thuis ook” is overigens niet opgenomen in de volgende twee bekende verzamelingen van clichés en dooddoeners:
- Marc De Coster (2002). Woordenboek van populaire uitdrukkingen, clichés, kreten en slogans (2e ed.). Den Haag: Sdu.
- Inez van Eijk (1987). Dooddoeners en stoplappen. Utrecht: Het Spectrum.
Er zou moeten worden nagegaan hoe wijd verbreid de uitdrukking is buiten het werk van Gerard Reve. Op die manier zou bepaald kunnen worden in hoeverre Reve hier een cliché gebruikt. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de betekenis van de uitdrukking in de citaten van Reve hierboven en het gebruik van de uitdrukking door verkopers in winkels om aan te geven hoe goed een product is (“deze laptop heb ik thuis ook”).
De bron van het verhaal
De vriend van wie ik het verhaal heb gehoord over de opmerking van Gerard Reve was Emiel Fangmann (1961-1994), student Nederlands aan de Rijksuniversiteit Leiden, vrijwilliger bij Omroep Rijnland en journalist bij het Leidsch Dagblad. Na Gerard Reves laatste werkgroep heeft hij een interview met Reve gehouden dat op 2 december 1985 werd uitgezonden op Omroep Rijnland en gepubliceerd is in Oy Oy: uitgaansagenda voor Leiden, 1989, afl. 1, pp. 4-6. Uit het interview wordt geciteerd door Peter Burger en Jaap de Jong (1986b, pp. 32-33) en Nop Maas (2012, pp. 465 en 470, waar abusievelijk verwezen wordt naar “Emile Fangmann” en “Radio Rijnmond”). In het interview zegt Reve onder andere het volgende over zijn gastschrijverschap:
Nou, het was erg veel werk, maar ik heb er absoluut geen spijt van. Ik heb het zo goed mogelijk gedaan en eindelijk nu …., ik merk nu gewoon dat het heel erg gewaardeerd is door de studenten. Ik beweerde allerlei dingen en die studenten moesten dat uitzoeken en die kwamen met allerlei rapporten en met allerlei overwegingen. En dat is werkelijk een groot succes geworden. Ik bedoel niet …, nou ja goed, ik heb mijn best gedaan, maar zij hebben óók hun best gedaan. En het klinkt een beetje huichelachtig, maar het ís niet zo, het ís niet zo, ik heb werkelijk van die studenten iets geleerd.
Op de vraag wat hij bijvoorbeeld geleerd heeft, antwoordt Reve vervolgens:
Nou, allerlei theorieën van mij, die gingen ze toetsen en dan zeiden ze: ‘Het is wel zo, maar het is niet helemáál zo, maar het is zó’ en dergelijke. Dus wat ik nooit van mijn leven gedaan heb, lesgeven, dat is heel vruchtbaar geweest.
De open houding die Reve hier uitspreekt tegenover studenten die zijn theorieën toetsten, lijkt enigszins te contrasteren met hoe hij in het werkcollege reageerde op Ton Anbeeks nuancering van zijn idee over de noodzaak om aan het begin van een verhaal of roman duidelijke informatie te geven over de hoofdpersoon.
Emiel Fangmann heeft in het Leidsch Dagblad ook verschillende artikelen over Gerard Reve geschreven, bijvoorbeeld:
- Leidenaar Aldert Koop (61) verkoopt zijn brieven van Gerard Reve. ‘Schrijversleven niet benijdenswaardig’. Leidsch Dagblad, 3 mei 1990, p. 9.
- De volksschrijver en z’n geleerde broer. Leidsch Dagblad, 22 december 1990,p. 47.
- Reve’s vriend veilt foto’s, handschriften en typoscripten in Leiden. ‘Ik heb een handel en een winkel’. Leidsch Dagblad, 13 september 1991, p. 9.
Zonder Emiel Fangmanns enthousiaste verhalen had Gerard Reves opmerking “een onzichtbare hond heb ik thuis ook” hier niet doorgegeven kunnen worden. Ik draag dit artikel graag aan Emiel op.
Literatuur
De informatie over het Gerard Reves gastschrijverschap is gebaseerd op:
Peter Burger, & Jaap de Jong (1986a). Je kunt toch om de waarheid wel lachen? Gerard Reve als gastschrijver aan de Leidse Universiteit; een verslag en een interview. Literatuur, 3(1), 109-115.
Peter Burger, & Jaap de Jong (1986b). Zelf gastschrijver worden: Gerard Reve als docent. Reve Jaarboek, 4, 23-35.
Peter Burger, & Jaap de Jong (2006). De eerste gastschrijver: Het Leidse semester van Gerard Reve. Forum der Letteren: Nieuwsbrief Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden, Forum 2/06.
Nop Maas (2012). Gerard Reve: Kroniek van een schuldig leven. 3 De late jaren (1975-2006). Amsterdam: G.A. van Oorschot, pp. 466-474.
Gerard Reve (1986). Zelf schrijver worden. Leiden: Martinus Nijhoff, pp. vi-vii en 24-25 (citaat op p. 24).
Zie voor een bespreking van Gerard Reves humoristische gebruik van clichés en gemeenplaatsen onder andere:
H. van den Bergh (1973). Humor als noodsprong. In Klaus Beekman & Mia Meijer (Red.), Kort Revier: Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers. Amsterdam: Erven Thomas Rap, pp. 35-36.
Ik wil graag Erika Fangmann, Otto Lankhorst en Lisa Lucassen (Erfgoed Leiden en Omstreken) bedanken voor hun hulp bij dit artikel.
Bert de Waart zegt
Misschien had Reve die uitdrukking zelf ook van huis meegenomen. Die andere Van het Reve, zijn broer Karel, kent haar ook: in ‘Menige moderne theoloog is de mening toegedaan dat een colloquiale bijbelvertaling beter is dan een deftige’ laat hij zo’n moderne theoloog aan het woord, die blijft volhouden ‘dat ‘het beste met het image van je zoontje’ de gemeente begrijpelijker zou voorkomen dan ‘gezegend zij Jezus, de vrucht van uw schoot ‘en dat ‘maak het een beetje, meneer’ de gelovigen meer zou aanspreken dan ‘Heer, erbarm U’ (…) Je ziet met verbaasde meewarigheid aan hoe pastoors en dominees het leeglopen hunner kerken proberen tegen te gaan met kunstgrepen die dat leeglopen juist bevorderen, want vulgaire taal en popmuziek hebben de mensen thuis ook.’ (Karel van het Reve, Uren met Henk Broekhuis. A’dam 2de dr., 1978: 33)
Het is hier, dat is waar, niet precies hetzelfde gebruik van ’thuis hebben’: die mensen hebben die zaken echt thuis, maar het effect, het smalend wegzetten van iets wat de ander heel belangrijk vindt, is hetzelfde.