Wie na een leven in de letteren debuteert als dichter kan de neiging hebben om de blik vooral achterwaarts te richten. ‘Belvedère’ van Arjan Peters doet dat met lef en virtuositeit. Deze dichtbundel herinnert zich veel en velen.
De eerste afdeling, ‘Met het einde voor ogen’, bestaat uit gedichten waarin gestorven schrijvers en dierbaren worden herdacht. De gemeenplaats wil dat zij in hun werk voortleven. Maar wat te doen als hun oeuvre onvoltooide teksten bevat? Hoe verleidelijk is het niet om fragmenten van J.H. Leopold, Gerrit Achterberg of Chris van Geel dan alsnog af te maken? Precies dat doet Peters, congeniaal en van harte, in de tweede afdeling, getiteld ‘Eindelijk voltooid’. Het zijn oefeningen, die niet steeds gelukkig uitpakken (geef mij dan maar de rijkdom van het onvoltooide) maar die soms verrassen, zoals in het nagelaten fragment ‘Gleed ooit een schooner manestraal’ van Leopold, dat Peters aanvult op de witte plekken. Al is ‘een plons’ nu niet erg Leopolds, frasen als ‘Zonder gewicht en ongeteld’ en ‘Zo opgetild uit taak en taal’ voegen zich in klank en ritme naar wat van het fragment bewaard bleef, al valt het te betwijfelen of Leopold ooit een kwatrijnenreeks wilde vormen uit de delta van woordgroepen waar zijn opzet in uitloopt. Bonter maakt de dichter het wanneer hij een gedicht van Chris van Geel tevoorschijn tovert van de auteurssite met ongepubliceerde en onvoltooide gedichten ‘waar “Ongezien” tussen had kunnen staan’. De derde afdeling telt eenentwintig gedichten waarin uiteenlopende strofische vormen worden beproefd, van kwatrijnenreeks en sonnet naar het model van Petrarca en Shakespeare tot een villanelle en een quintijn.
Uit deze bundel, die doet uitzien naar meer vormbewuste verzen, kies ik het gedicht voor en over de in 2014 gestorven dichter Erik Menkveld, schrijver ook van die prachtige muziekroman ‘Het grote zwijgen’:
ERIK MENKVELD
Man uit twee stukken, want diep onder de bast,
die kloeke klankkast, bewoog je soepel op de maat
van de behoedzaamheid die in jou huisdetot in de kamer met het drumstel waar je lag
toen je gestorven was, de voeten stijf maar lang
niet moe, goedige reusbij wie niets zonder moeite ging
op die verstolen pasjes na
op de muziek die tintelten lichtvoetig swingt, bevrijd
van vrees en van het grote zwijgen
zodra ik je weer lees.
Laat een reactie achter