Na de moord op Sheila slaat de hoofdpersoon in De weg naar Sacramento op de vlucht. Aan het eind van de epiloog verwoordt Krol het recht dat zijn loop zal krijgen, als rechtvaardiging: wie iemand vermoordt moet daarvoor evenredig gestraft worden: ‘Het recht. Een lange, lange geweerloop, waarin een kogel voortsuist. Eenmaal afgeschoten is hij niet meer tegen te houden; hij kent zijn doel. Zijn weg is recht.’ De hoofdpersoon staat op het balkon van een hut in Tuktoyaktuk, aan de Noordelijke IJszee. Er volgt een aantal toespelingen op een naderende dood. Dan, in de slotzin, als ontnuchterend vervreemdingseffect, komt plotseling de schrijver aan het woord: ‘Ik hoop dat ik u heb vermaakt.’
Alsof Krol zeggen wil: hopelijk heeft u, lezer, door al mijn opmerkingen, gedachtesprongen en uitweidingen alle uithoeken van uw geest bezocht, nagedacht en in de complexiteit van de roman een veelomvattend leesavontuur beleefd. Of, zoals Krol schrijft in het in De weg naar Tuktoyaktuk toegevoegd essay ‘Wanneer is een boek af?’: ‘Als een roman complex is, is het niet de roman die iets ontdekt, maar de lezer.’ In de verklarende noot (44) in het aanhangend essay ‘Het verhaal dat zichzelf organiseert’ zegt Krol iets over het stromen van het verhaal: de lineaire vorm. ‘Je ziet het ook aan water dat uit de kraan komt. Weinig water: een lange, gladde naald. Veel water: een getordeerde, spartelende straal omdat zo’n grote hoeveelheid dat vraagt, nee, daarvoor zorgt; op dat moment organiseert het water zichzelf.’
Hoe meer dialogen, beschrijvingen, witregels, gedachtesprongen de schrijver op een bladzijde opneemt, hoe meer de lineaire stroom verandert in een niet-lineaire, turbulente stroom. De woorden en regels staan weliswaar lineair achter elkaar, maar: ‘Wat buitelt en over elkaar heen springt zijn de woorden die er niet staan, de gedachten die in ons opspringen terwijl we aan het lezen zijn, de beelden die spartelen als schuim voor de stroom, de open betekenis die het geheel krijgt en die het alleen krijgt door zijn vaart.’ Stromen (verhaal) en haperen (gedachtesprongen) vormen wat je zou kunnen noemen: de paradox van Krol. De schrijver heeft veel uit Sacramento geschrapt om het verhaal beter te laten stromen. Tegelijkertijd is hij er in Tuktoyaktuk niet op uit de lezer met huid en haar in een lekker lezende misdaadroman te laten verdwijnen die uitdraait op een bevredigend plot. In de overgangen en witregels ligt nog genoeg turbulentie die het verhaal afremt en de verbeeldingskracht van de lezer alle kanten opstuurt.
De weg naar Tuktoyaktuk heeft een geheel ander plot dan Sacramento. Niet Sheila is door de hoofdpersoon vermoord, maar Angela K. De gitaarmoord, in het verleden, op Angela K. – hier op een kwart van de roman (p. 19) in andere bewoordingen – is nu suggestiever als vooruitwijzing en leidt tot de ontknoping van deze zogenaamde misdaadroman. Krol heeft als bewijs (whodunit) het afsnijden van de paardenstaart door de moordenaar toegevoegd: ‘Een “maniak” die haar niet alleen verkracht en gedood had, maar ook had hij zijn mes gebruikt en het meisje van haar schoonheid beroofd. “Onder meer” had hij haar lange blonde paardenstaart meegenomen.’ En dan, tussen witregels: ‘
Het idee dat ergens nu een blonde paardenstaart ligt.’
Na een laatste nacht met Sheila neemt de hoofdpersoon het vliegtuig naar Alaska. Tijdens een controle op het vliegveld wordt de koffer van de ‘ik’ gecontroleerd: ‘Wat ze over het hoofd zien – maar de camera ziet het wel en een afgrijzen bevangt het publiek: onder in de koffer, over de volle lengte, als een soort dier, ligt daar Angela’s blonde paardenstaart die ik al vijftien jaar met me meevoer, waarheen ik ook reis…’ Nu luidt de slotzin, na een witregel:
‘Dát zou een ontknoping zijn.’
Een even essentieel als opmerkelijk verschil tussen de romans is het uitblijven van de straf van de hoofdpersoon in Tuktoyaktuk. De evenredige vergelding. Werd in Sacramento nog een duidelijke toespeling gemaakt op het recht (de kogel) dat zich zal voltrekken, in Tuktoyaktuk lijkt de moordenaar aan zijn straf te ontsnappen. Krol heeft de roman herschreven na eindeloos wikken en wegen, knippen en plakken, schrappen en schrijven. ‘Zelden zal er een boek beter gelezen zijn.’ Hij wil een psychologisch onderbouwd verhaal vertellen over een eenzame, maar sterke geest die botst met zijn omgeving, vooral met zijn geliefden: een potentiële moordenaar.
Na afloop ondermijnt Krol de plot door de lezers te vertellen dat het niet werkelijk zo gegaan is (‘Dát zou een ontknoping zijn.’). Alsof hij zeggen wil: Het was wel mooi geweest, zo’n slot, maar wat ik als schrijver wil, is de lezer aan de hand van een vertelling met de hoofdpersoon meevoeren over mijn ideeën over goed en kwaad, misdaad en straf. Een ethische roman. Een roman over de kans dat iemand een moord pleegt, de oorzaak en het gevolg.
Toch heeft Krol er alles aan gedaan om de moord in de roman aannemelijk te maken. Zijn commentaar op mijn scriptie handelt voor een groot deel over de geloofwaardigheid van de hoofdpersoon als killer. Ik vond hem ‘geen echte killer’. In de ruzie met Sheila leek het alsof de moord hem overkwam, per ongeluk gebeurde. De wurgmoord an sich wordt niet beschreven. Krol vond de hoofdpersoon wel ‘een echte, gevoelige, intelligente, op de lange baan verscheurde killer’ (brief, Spier, 14 januari 1979) en geeft voorbeelden. ‘Dat het verhaal een aflopend (oplopend) proces is zou je kunnen aantonen o.a. door te wijzen op de scène op blz. 5 waarin hij meisjes tekent met messen tussen de borsten.’ De hoofdpersoon schetst op A4-formaat ‘wat meisjes met ijsblauwe messen tussen de borsten, terwijl ze bleven glimlachen, zijnde mijn stijl’. De passage is in de herziene versie, opmerkelijk genoeg, geschrapt. Een andere onderbouwing, die van de ‘neuroticus’, de potentiële killer die in staat is iemand te wurgen, is blijven staan. Krol in zijn brief uit Spier: ‘De opm. op blz. 67 over de grootte van zijn handen verraadt hem al.’ Er staat (ook in de tweede versie) tussen witregels:
‘Hoe groot zijn mijn handen?’
De fascinatie met Goed en Kwaad loopt als een rode draad door het oeuvre van Krol. Voor elke afzonderlijke roman geeft het einde, het slot, met terugwerkende kracht de definitieve betekenis aan het verhaal. Dat geldt ook voor de tweelingroman van Krol: ‘Het is het einde dat, gelezen, bepaalt hoe de rest van het boek geïnterpreteerd en begrepen moet worden.’ Aan het eind van beide romans wendt de schrijver Krol zich – naar het voorbeeld van Dostojewski in de inleiding van ‘De zachtmoedige’ – in een onderonsje tot de lezer. Met dat verschil dat Krol niet zoals Dostojewski om begrip van de lezer vraagt hoe hij heeft geprobeerd een complex verhaal zo helder mogelijk te vertellen. Krol houdt juist bewust de complexiteit in stand en zet in de slotregel van de roman de lezer op het verkeerde been. Krol is de regisseur van de film, of het toneelstuk, die na de voorstelling door de spleet van het rode, gesloten gordijn het podium op stapt en buigt. Applaus!
Laat een reactie achter