Als ik één belangstelling heb waarvan ik weet dat die niet zo serieus genomen wordt, dan is dat die voor het Esperanto: een mislukt taalexperiment van naïeve dromers. Iets vagelijks links dat past in het rijtje van pacifisme, feminisme en vegetarisme, behalve dat die laatste inmiddels juist weer populairder worden.
Een fascinerende nieuwe geschiedenis van het Esperanto, Esperanto and Languages of Internationalism in Revolutionary Russia door de New Yorkse historica Brigid O’Keefe, laat zien dat dit al vanaf het begin het beeld was dat mensen hadden. Sterker nog, het was het beeld dat sommige vroege esperantisten hadden van Ludwik Zamenhof (1859-1917), degene die de taal had ontworpen. Met name de Franse esperantisten die het eerste wereldcongres organiseerden in Boulogne-sur-Mer in 1905, schrokken van Zamenhofs ‘Russische’ idealisme. Zij zagen de taal vooral als een technisch middel om internationale communicatie te verbeteren, iets zoals de telegraaf of het spoornet, die ook allebei de mensen dichter bij elkaar brachten.
Bevredigend
O’Keefe richt zich specifiek op de Russische geschiedenis van het Esperanto, zo ongeveer tot aan de Tweede Wereldoorlog. Ze laat zien hoe Zamenhofs ideeën inderdaad wortelden in het intellectuele klimaat van het laat-tsaristische Rusland, een periode waarin mensen worstelden met allerlei problemen van de nieuwe tijd, waaronder die van internationale communicatie er een was, maar ook wat de plaats van Rusland precies zou moeten zijn in de moderne wereld, hoe in een groot rijk als Rusland verschillende etniciteiten precies samen moesten leven. Voor Zamenhof, zelf Joods, kon dit allemaal alleen bereikt worden als de wereld een neutrale basis kon vinden waarop mensen elkaar konden ontmoeten – een gemeenschappelijke taal, een tweede taal voor iedereen, en een verzameling ethisch-religieuze waarden die iedereen kon onderschrijven (met name de Gulden Regel). Geen van die ideeën, zo laat O’Keefe zien, was op zich uitzonderlijk in de 19e eeuw. Uitzonderlijk waren wel de manier waarop Zamenhof ze aaneenvlocht, en zijn levenslange inzet voor die idealen.
Toen Zamenhof in 1917 overleed, had zijn taal inmiddels volgelingen over de hele wereld, maar een belangrijke harde kern lag nog altijd in het Russische rijk.
Het jaar van Zamenhofs dood was natuurlijk ook het jaar van de Russische revolutie. Degenen die achterbleven werden dus al snel geconfronteerd met de vraag wat de relatie precies was tussen het esperantisme en het bolsjewisme: viel uit het Marxisme bijvoorbeeld niet af te leiden dat als het socialisme ooit de hele aarde veroverd had, de proletariërs aller landen één taal zouden spreken? En zou ondertussen het Esperanto niet sowieso een rol kunnen spelen in de internWas ationale klassenstrijd? O’Keefe bespreekt met enorm oog voor het pakkende detail de taalkundig ingewikkelde situatie in de eerste paar Kominterns, waar allerlei talen door elkaar gesproken werden en/of de nadruk vooral lag op de talen van West-Europa, Duits, Frans en Engels. Was dat nu allemaal wel zo bevredigend?
Penvrienden
Overigens toonden, ook dat laat O’Keefe, duidelijk zien, de bolsjewistische leiding nooit bijster veel belangstelling voor het Esperanto. Ze namen de taal meestal niet zo serieus, en verzoeken om bijvoorbeeld de Sovetrespublikara Esperantista Unio (SEU) te steunen werden afgewezen, vaak omdat men een geheimtaal gebruikte die de autoriteiten niet konden begrijpen.
De gemiddelde Sovjet-esperantist was ondertussen zelf ook niet per se in de eerste plaats een idealist, al speelde het idealisme meestal natuurlijk wel een rol. De taal was vooral ook een manier om contacten te leggen met buitenlanders, vooral door middel van correspondentie. In Esperanto-blaadjes stonden altijd verzoeken voor pen-vrienden en door ansichtkaarten en kleine geschenkjes uit te wisselen kon je het gevoel krijgen dat je, ook als je nooit echt kon reizen, toch iets van de wereld kon zien. Die vroeg-twintigste-eeuwse esperantisten maakten zichzelf zo tot kosmopolieten. De correspondenten van de Russen waren overigens niet altijd even enthousiast want de brieven die zij schreven werden steeds meer gelijkgeschakeld, zodat de penvrienden het idee kregen dat ze eerder de Pravda zaten te lezen dan een persoonlijke brief.
Proletariaat
Ondertussen bewoog het sovjetdenken zich in de loop van de jaren twintig en dertig zich razendsnel van oprecht internationalisme, via het idee dat de revolutie eerst goed moest worden uitgevochten op Russische bodem tot een krankzinnige vorm van xenofobie rond 1937. Al de brave leiders van de SEU, die steeds zo hun best hadden gedaan hun organisatie in overeenstemming te brengen met de partijlijn, en om bijvoorbeeld namens hun vereniging de internationale linkse Esperanto-beweging te infiltreren, werden op verdenking van contrarevolutionaire spionage veroordeeld en geëxecuteerd. Maar ook de gewone ansichtkaartenverzamelaar ontsprong de dans niet: iedereen die bij wijze van spreken ooit een buitenlander een hand had gegeven kon op zijn minst 15 jaar goelag verwachten. Het was voor lange tijd het einde van de Esperanto-beweging in Rusland, die pas rond 1980 weer begon te leven.
O’Keefes boek geeft behalve in deze tragische geschiedenis van onder de voet gelopen idealisme ook een breder inzicht in wat het taalbeleid van de Sovjetunie in deze periode dan wel was: de manier waarop tolken-gidsen van buitenlandse toeristen werden ingezet om te spioneren en te intimideren. Of hoe gaandeweg het Russisch steeds centraler werd: eerder waren de westerse talen belangrijk geweest om technologische kennis te kunnen opdoen, maar gaandeweg moest het Russisch de internationale taal van het proletariaat worden.
En zo was er dus uiteindelijk geen plaats meer voor idealen, dat mislukte taalexperiment van naïeve dromers.
Brigid O’Keefe. Esperanto and Languages of Internationalism in Revolutionary Russia. Bloomsbury, 2021. Bestelinformatie bij de uitgever.
Willem Huberts zegt
U schrijft: ‘Iets vagelijks links dat past in het rijtje van pacifisme, feminisme en vegetarisme’. Het kan zijn dat Esperanto in de ogen van sommigen (velen?) een linksig imago heeft, maar dat lijkt me toch niet geheel correct.
Onlangs deed ik onderzoek naar leven en werk van Wouter Lutkie. Zijn biografie, getiteld ‘Soli Deo – Wouter Lutkie (1887-1968), biografie van een priester-fascist) verschijnt over enkele maanden. Gaandeweg ontdekte ik dat deze eigenzinnige priester tussen ruwweg 1910 en 1920 zeer actief was in de wereld van de katholieke esperantisten. Lutkies achterliggende gedachte was idealistisch van aard: het katholicisme zou krachtiger worden wanneer alle katholieken elkaar gemakkelijk zouden kunnen spreken, schrijven en verstaan in die nieuwe wereldtaal. In 1920 was hij uiteindelijk zelfs een van de oprichters van de IKA (Internacio Katolika), die moest fungeren als een tegenhanger van de een jaar eerder in Moskou in het leven geroepen Communistische Internationale.
Nu kan men katholieke esperantisten van veel beschuldigen, maar niet dat ze links waren.
Marc van Oostendorp zegt
Die frase over iets ‘vagelijks links’ gaf weer hoe er normaliter over het Esperanto wordt gedacht. Dat er ook heel andere vormen van esperantisme zijn (geweest) is zeker waar. Ik heb zelf ook geschreven over fascistische Esperantisten, maar de katholieke beweging is er zeker een van. Radio Vaticaan zendt overigens nog steeds twee keer per week een kort bulletin uit in het Esperanto, met katholiek nieuws en af en toe iets over de beweging. De huidige IKUE (Internacia Katolika Unuiĝo Esperantista) is naar mijn waarneming nog steeds betrekkelijk conservatief.
Willem Huberts zegt
Wanneer de huidige IKUE als conservatief mag worden beschouwd, wanneer over Esperanto normaliter ‘vagelijk links’ wordt gedacht moet ik misschien wel concluderen dat het denken in de termen ‘links’ en ‘rechts’ over ideologieën eigenlijk achterhaald en nietszeggend is geworden. Dat zie ik trouwens ook in de contemporaine politiek: soms lijkt de SP behoudender dan het CDA, soms lijkt Wilders vooruitstrevender dan de PvdA en soms lijkt de VVD linkser dan de SP. En wat te denken van Baudets Forum? Is dat links of rechts?
Maar nu dwaal ik af.
H. J. (Rik) van Zutphen zegt
Waarom dat foeilelijke Germanisme ansichtkaarten gebruikt en niet het Nederlandse “prentbriefkaarten”?