Kerstballade
Een ketellaper met hese stem
doorliep eens de straten van Bethlehem
Een volkstelling bracht er de stad op de been:
— Waar volk is, is nering, dus ga ik er heen.
Maar d’avond viel snel en de nachtwind was guur,
toen zocht hij een hoek tussen stal en schuur.
Waar, arm en berooid, zwart van buiten en binnen,
hij neerhurkt bij ’t vuur en gaat lepels vertinnen.
Komt een man met een zwangere vrouw naar de stal:
— Wilt ge hout en een brand uit het vuur bij geval?
Maar plots gaat de gloed uit zijn vuurtje verdoven
in ’t heldere schijnsel dat schittert van boven.
In het tin glanst het beeld van een wondere ster
en ‘gloria, gloria’ klinkt nu van ver.
De man uit de stal komt naar buiten en zegt:
— We hebben het kind in de kribbe gelegd.
Kom binnen nu, buurman, en kniel neer voor Hem.
Straks komen de herders uit Bethlehem.
Want gij hebt geschonken het hout van erbarmen
en ’t vuur om zijn schamele komst te verwarmen.
— ‘k Ben arm en berooid, zwart van buiten en binnen!
— Met u wil het Kind de verlossing beginnen.
Karel Vertommen (1907-1991)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter