Door alle aandacht voor de jongste generatie dichters, die van het niet meer zo heel jonge nieuwe millennium, zou je nieuwe bundels van wat oudere dichters over het hoofd kunnen zien. Dat in hun boeken nauwelijks nog dageraads- en mei-liederen klinken zal geen verbazing wekken. Het is er herfst, zoals in ‘Enfin’, de bundel waarmee Anton Korteweg vijftig jaar dichterschap markeert. Rainer Maria Rilke, die de herfstdagen bezong, is zijn leidsman. De wereld wordt beschouwd met een vertrouwde, maar ook wat sleetse mengeling van ironische nostalgie en milde zelfspot. Of het nu des dichters hardhorendheid en prostaatproblemen betreft of het smelten van de poolkappen, het gaat er klaarblijkelijk om “dat je vooral moet willen zien wat je al ziet, / dat je vooral moet willen zijn waar je al bent”.
Winter is het in de nieuwe bundel van Toon Tellegen, de nestor onder de dichters, die schrijft Tot de winter er op volgt. De titel van het openingsgedicht doet vermoeden dat ook hier de teloorgang van al het vroegere wordt betreurd: “Het leven is kromgetrokken”. Maar het gezicht van de ouderdom vertoont een nieuwsgierig grimas. Ja, de nieuwsgierigheid groeit! Die nieuwsgierigheid verdraagt geen ironie. De blik wordt naar buiten gericht, waar zich alles bevindt: een optocht van mensen, dieren, dingen en dichters, onder wie Walt Whitman met wie de ik naar een honkbalwedstrijd gaat. In de dichter wordt ondertussen een gewetensonderzoek uitgevoerd “in het begin van de winter”, met de moed der onzekerheid, denkend aan beslissingen die niet zijn genomen. Nergens leidt dat tot navelstaren, integendeel: de dichter toont zich aan ons, spreekt ons aan en laat naar zich kijken “alsof iemand mij wil zien…”. Zo graag zou hij nog even blijven als het kan.
De avond valt op zijn knieën
Lieve nacht,
ik wou dat je niet kwam,
ik heb je toch niet gevraagd te komen?
ja, misschien, toen de middag tegen me snauwde,
niets van me wilde weten
en doorging met middag zijn toen hij het al lang niet meer was, maar daarna niet meer,
daarna wilde ik heel lang duren:
een avond die niet voorbij zou gaan,
met uren die steeds kleiner werden en toch steeds langer, lichter,
zo’n avond wilde ik zijn…wie zegt me of na jou de ochtend weer komt?
en wat voor ochtend, als hij komt?ik ben moe, nacht,
je friemelt al aan mijn knopen, ik voel het wel,
je maakt mijn veters al los…nacht, geef me nog wat tijd.
Toon Tellegen brengt mij naar Kees ’t Hart, die in zijn boek Victorien, ik hou van je verslag uitbrengt van een reis in het ‘Toonbusje’ naar een optreden van de dichter en het Wisselend Toonkwintet van Corrie van Binsbergen in Meppel. Mooi boek vol verhalen, beschouwingen, boekbesprekingen en een stuk of wat gedichten, die het verlangen wekken naar een nieuwe dichtbundel. Daarin mag dan opnieuw het prachtige lange gedicht ‘Vincent op Ameland’ staan, dat begint als een sprookje:
Er was een schilder die de weg afliep
En alles wat hij zag en hoorde
In zich opnam alsof hij het
Als kind voor het eerst zag
En dat eindigt met een strofe die diep in de ziel boort, zo mooi:
En hij werd de zee, de lucht en de vogels
Hij schilderde zijn stem en zijn huid
Hij zag zijn schoenen en zijn gebaren
Hij herinnerde zich alles weer, alles, alles
Geen boomerverdriet en geen vrijblijvende ironie bij Tellegen en ’t Hart, noch bij zich telkens vernieuwende dichters als Tomas Lieske, Eva Gerlach, Esther Jansma. Hier is poëzie een deur naar belevenissen en naar ervaringen die nu eens invoelbaar zijn, dan weer vervreemden, maar die hoe dan ook aan het denken zetten over onze plaats in de grote optocht.
Laat een reactie achter