Tristan en de anderen
Vorige week verscheen het Dossier Tristan, een meer dan 300 pagina’s dik, gepast gloomy vormgegeven bundel documentatie rond het literair tijdsschrift Tristan, waarvan vanaf voorjaar 1987 tot voorjaar 1988 vier afleveringen verschenen. Het blad, onder redactie van de drie Nijmeegse studiegenoten Nederlands Chrétien Breukers, Rob van Erkelens en Jack van der Weide maakten een prototype van een underground tijdschrift, dat helemaal de sfeer van de sombere jaren tachtig ademde, met mystificaties, met grote voorbeelden (Baudelaire, Nick Cave), met ten onrechte wegdeemsterende auteurs als Leon Gommers en Irun Scheifes én met namen die we nog altijd horen: de drie redacteuren natuurlijk, maar ook auteurs als Marc Kregting en Menno Wigman.
Jos Joosten, ook een jaargenoot, werd gevraagd een inleiding te schrijven voor Dossier Tristan. Met toestemming van redacteur Jack van der Weide wordt die tekst hier afgedrukt als trailer of appetizer (en als héél klein fragmentje van de grote geschiedenis van de universitaire studie Nederlands).
Dossier Tristan kost € 29,95 (inclusief verzendkosten) en is te bestellen door een e-mail te sturen naar jackvanderweide64@gmail.com.
Et vous voilà un écrivain infiniment original et d’une sensibilité charmante,
Tristan Tzara, ‘Manifeste sur l’amour faible et l’amour amer’
encore qu’incomprise du vulgaire.
Toen ik definitief wist dat ik geen archeologie of psychologie zou studeren (dat laatste was mij vakkundig uit het hoofd gepraat door de vader van een goede schoolvriend die hoogleraar psychologie was), had ik, ergens in de laatste klassen van de middelbare school, bedacht dat het Nederlands zou worden. Ik schreef verhalen en las graag boeken. Meer zat er niet achter. En ik was al helemaal niet bezig met de vraag die mij tegenwoordig als eerste gesteld wordt tijdens Open Dagen van de studie Nederlands: ‘wat kun je ermee?’
Wat kon ik ermee? Een paar jaar lang onbekommerd lezen en schrijven, naar het café, en uitslapen.
Eigenlijk wilde ik dat alles te Amsterdam ten uitvoer leggen, dat leek me wel zo artistiek, maar door het oude beurzensysteem was ik gedwongen in het ouderlijk huis in Nijmegen te blijven wonen en in die stad zou ik dan ook in 1983 gaan studeren. Ons studiejaar was het tweede van de net ingevoerde, zogeheten ‘Tweefasen Structuur’. In Nijmegen betekende dat concreet dat er een compleet nieuwe studieopzet was ontworpen en je nooit te maken kreeg met ouderejaars. De jaren zeventig waren aan het Nijmeegse Instituut Nederlands, om het zacht te zeggen, nogal rumoerig geweest met studentenonrusten, bezettingen en moeizaam lopende vacatures (de liefhebber kan daarover lezen in mijn boek Lijnen en breuken: een kleine historische beschouwing over het Nijmeegse Instituut Nederlands, met name de pp. 109-134) en de sfeer tussen stafleden onderling én staf en studenten was bepaald niet optimaal geweest.
Te vroeg einde
Ik heb een nog te bewijzen theorietje dat de scheiding tussen ons en de voorgaande generaties door die voorgeschiedenis bewust zo hermetisch is gemaakt: om elk mogelijk revolutionair vuur bij voorbaat te doven. Feit is dat er in onze lichting niet veel politiek activisme te ontwaren was – wel veel literair, daarover straks.
Nog altijd zijn studenten Nederlands niet goed onder te brengen in handige standaardcategorieën als: ‘Rechten = corpsbal’ of ‘Antropologie = geitenwollentype’. In ons jaar liepen wat krakers en politiek-activisten rond, maar ook een meisje met plooirok en collegeschoenen, nette middelbare scholieren uit de Generaliteitslanden, aanstaande literatoren, uitgaanstypes, late hippies en een paar taalkunde nerds. Het meest typerende kenmerk van dé student Nederlands is nog steeds een tamelijk ver doorgevoerd individualisme.
Mijn indruk is desondanks dat zich in de generatie 1983 een bovengemiddeld aantal mensen bevond dat later in de letteren (en omstreken) actief zou worden. Niet in de laatste plaats het drietal redacteuren van Tristan: Chrétien Breukers, Rob van Erkelens en Jack van der Weide, en daarnaast, al even alfabetisch, Arie Grevers, Marc Kregting, Marcel Maassen, René Puthaar, en daarnaast in de literaire wereld terechtgekomen namen als Fokas Holthuis (antiquaar) en Bas Pauw (Letterenfonds). Ten slotte waren er de mysterieuze Bert Toorneman, die in de loop van het eerste jaar een eind aan zijn leven maakte, en Rob Beinema van wie een romanmanuscript bij een uitgever klaar lag om gepubliceerd te worden, wat door zijn veeleisendheid en principiële instelling (het ging om het censureren van enkele passages) geen doorgang vond – en ook hij kwam aan een veel te vroeg einde.
De literaire voedingsbodem was er dus beslist bij de studie in Nijmegen, met ook nog een aantal docenten dat – veelal tamelijk onverdienstelijk – aan literatuur deed, én over dat alles de slagschaduw van Kees Fens, in onze ogen Mijnheer Literatuur hemzelf. Bij die toch wel van literatuur doordrenkte omgeving hoorde in dat, ver predigitale, tijdperk natuurlijk ook het literaire tijdschrift, een cultuurverschijnsel dat intussen echt iets van een vorige eeuw is. Het blad als podium voor het werk van jou en je strijdmakkers.
Gedistingeerder
Uit onze studiejaren herinner ik me meerdere uiteenlopende initiatieven, vaak slechts enkele nummers verschijnend en dan weer weg. Zo was er het blad met de woordspelige titel Verzetje, opgericht door jaargenoot Philip Crusio, en duidelijk politiek-activistisch gekleurd; er was het tijdschrift met de (aan Elvis Costello) ontleende titel Elke dag schrijf ik het boek. Een langer leven was Randschrift beschoren, dat in 1984 werd opgericht en waarvan jaargenoot Fokas Holthuis een van de oprichters was. Na een aantal jaargangen werd het in 1989 voortgezet als Parmentier dat uiteindelijk tot 2012 zou bestaan.
In dit veld vol bloemen (waarbij ik er ongetwijfeld vergeet, zoals Iambe) staat het verschijnen van Tristan: literair tijdsschrift me nog goed bij. Waarom eigenlijk?, heb ik me de afgelopen weken meermaals afgevraagd. Toen ik er wat langer over nadacht, kwam ik erop uit dat een heel belangrijke reden was dat het destijds opviel door de sobere, strakke grafische vormgeving. Alle eerdergenoemde Nijmeegse bladen hadden in minder of meerder mate nog de duidelijke trekken van de thuiskazers (zoals de betreurde SUN-redacteur Henk Hoeks ze spottend noemde). Te evident was op papa’s kantoor een elektrieke typemachine geleend, of het kopieerapparaat van de opleiding gebruikt. Op een of andere manier viel Tristan op als gedistingeerder.
Uitgehold
Daar kwam bij dat de inhoud consistenter oogde dan de liefhebbersbladen. Over de nummers van het tijdschrift hing een zwart-romantisch floers dat een mooie literaire pendant vormde bij de muziek van The Sound, de (vroege) Cure en Echo and the Bunnymen die ik op mijn kamer luisterde. Overigens ging ik ook uit van de, voor mijn generatie onmisbare, ironie van alles. Helemaal serieus nam je programmatische regels als deze toch niet: ‘Dit is een tijds-schrift. Zo jong als wij zijn, menen wij toch dat het onze taak is om de schrifturen van deze tijd te berechten.’ Wat dan wel weer onvoorwaardelijk leuk was, was dat de docent moderne taalkunde dr. M. (zeg maar Dick) Klein op de affiches van Tristan die op de Nijmeegse afdeling Nederlands opgehangen waren, met een concies pennetje de dubbel-s in ‘tijdsschrift’ opzichtig ging staan corrigeren.
Met die ironie was het trouwens wel oppassen. Ik complimenteerde de latere Leuvense hoogleraar Geert Claassens met zijn virtuoos romantische bombast parodiërende gedichten. Hij lachte wat zuinig bij mijn welgemeende compliment. Wat later vernam ik van een wederzijdse kennis dat er helemaal geen sprake was van een parodie.
Tristan herinner ik me vooral als een sfeer. The Wipers zien in Doornroosje, Trakl lezen en vooral begrijpen dat het moeilijk was, mooi vinden dat zo’n blaadje van generatiegenoten de landelijke krant haalde en zowaar zelfs in Amsterdam scheen mee te doen. En dat het er na een kort bestaan weer mee ophield, was ook nogeens precies zoals avantgarde-theoreticus Renato Poggioli had beschreven hoe het moest. Meer dan die paar nummers hadden er inderdaad niet moeten zijn: dat was de nu zo mooie mythe alleen maar uitgehold.
Laat een reactie achter