Wie een tekst schrijft kan ervoor kiezen anaforisch te verwijzen met hij naar mannelijke entiteiten en met zij naar vrouwelijke. In de praktijk komt het echter vaak voor dat het geslacht in die tekst niet relevant is. In dat geval kan de schrijver ervoor kiezen om ‘hij of zij’ te gebruiken: ‘Hij of zij’ moet er dan wel rekening mee houden zich op tijd in te schrijven. Omdat dit een wat omslachtige manier is om beide genera te includeren, kiest de schrijver er dan vaak voor om toch overal hij te gebruiken en dan in een noot op te merken dat daarmee eveneens vrouwelijke entiteiten worden geïmpliceerd. Natuurlijk gaat het dan telkens om contexten waarin het geslacht niet relevant is. Een van de lezersreacties op het bijzonder interessante artikel over genderneutrale voornaamwoorden (Neerlandistiek 24 maart 2022) van Ludmilla Coornstra is: ‘Struisvogels nemen roodborstjes ook niets kwalijk’, waarmee de lezer aangeeft dat we voor de keuze van dat hij net zo veel begrip moeten opbrengen als de struisvogel doet die het niet erg vindt dat je bij het horen van het woord vogel eerder denkt aan een roodborstje dan een struisvogel, omdat die kleine vliegende fluiter nu eenmaal sterk in het voordeel is als het gaat om de prototypische kenmerken van een vogel. Dit standpunt is begrijpelijk vanuit pragmatische overwegingen, maar het lijkt mij dat er veel voor te zeggen valt om in het taalgebruik het androcentrisme zo veel mogelijk te beperken. Dit standpunt brengt de vraag met zich mee hoe we dan genderneutraal moeten verwijzen als we ook naar non-binaire mensen willen verwijzen.
Het genderneutrale die
Ludmilla Coornstra stelt voor om naast hij en zij het genderneutrale die te gebruiken. Dit voornaamwoord ligt voor de hand omdat het niet specifiek naar het geslacht van de referent verwijst. Bovendien hebben we dat woord al in het Nederlands. We kunnen het voornaamwoord gebruiken in een situatie waarin het verwijst naar een denkbeeldig persoon die non-binair is, maar ook in een context waarin die persoon met een eigennaan geïdentificeerd is. Ludmilla Coornstra signaleert echter een aantal problemen. In de eerste plaats lijken genderneutrale voornaamwoorden niet helemaal perfect voor gebruik in algemene situaties: hij/zij/die om te verwijzen naar mannelijk, vrouwelijk en non-binair is wel erg lang. Dat is waar, en als je dat herhaaldelijk moet doen in de tekst, is dat niet zo prettig. Bovendien signaleert zij als probleem de male-firstness: de mannelijke vorm wordt telkens als eerste genoemd en dat suggereert dat ‘hij’ belangrijker is. Dat helpt dus niet erg als je dat androcentrisme probeert uit te bannen. Als oplossing voor het tweede probleem stelt zij voor om de volgorde om te draaien: die/zij/hij. Daarbij vraag ik mij af waarom nu hij opeens achteraan moet staan, alsof het androcentrisme op deze manier afgestraft moet worden. Het lijkt me dan meer voor de hand te liggen om de voornaamwoorden alfabetisch te ordenen en omdat die met een d begint, wordt die hij in elk geval van de eerste plaats verdrongen. Ik zou dan kiezen voor die/hij/zij. Dat lijkt mij een optie die alle drie categorieën van entiteiten recht doet als er anaforisch naar verwezen moet worden, ook omdat bij de objectsfunctie de volgorde toch die/haar/hem wordt. Echter blijft het gesignaleerde probleem dat deze constructie lang en omslachtig is. De enige oplossing daarvoor lijkt mij dat er een kortere aanduiding komt, die deze drie categorieën in zich verenigt. Een aanduiding die vergeleken kan worden met de inmiddels verouderde L.S. (lectori salutem) als aanhef van een brief, of s.s.t.t. (salvis titulis) in de aanhef als je niet weet wat de titel van de geadresseerde is. Het derde probleem dat Ludmilla Coornstra signaleert, is dat het niet onaannemelijk is dat hij, dat in de spreektaal vaak de enclitisch vorm -ie aanneemt, onvoldoende te onderscheiden is van dat die. Daar geloof ik niets van. Ik denk dat de taalgebruiker die bewust omgaat met deze drie voornaamwoorden, deze ambigïteit zal vermijden. De angst dat die ‘op den duur’ toch weer met mannen geassocieerd gaat worden, lijkt mij een beer op de weg.
Die als genderneutraal voornaamwoord
De derde categorie, die van de non-binaire personen, heeft een eigen pronominale aanduiding nodig bij de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden. Bij de persoonlijke voornaamwoorden lijkt die de beste keuze te zijn. Is de referent niet gespecificeerd in de context, dan krijgen we dus de volgende drie opties: Die/hij/zij zit daar. Ik zie die/haar/hem. Dat boek is van die/haar/hem. Is de betreffende entiteit wél gespecificeerd, bijvoorbeeld met een eigennaam, dan zien we hetzelfde:
- Dat is Hennie. Die is jarig. Zie je die daar zitten? Dat cadeau is van die.
- Dat is Karel. Hij (of: die) is jarig. Zie je hem (of: die) daar zitten? Dat cadeau is van hem.
- Dat is Maria. Zij (of: die) is jarig. Zie je haar (of: die) daar zitten? Dat cadeau is van haar.
Bij de bezittelijke voornaamwoorden is het echter de vraag hoe je de derde categorie het beste kan onderscheiden. Naast haar boek en zijn boek zou in mijn ogen de keuze uit diens of dier het meest voor de hand liggen. Het gaat hier om oude naamvalsvormen waarvan dier het meest ouderwets en formeel aandoet. Waar het echter om gaat is dat diens vanouds naar mannelijke personen verwijst en dier naar vrouwelijke. Terwijl dier niet meer gesignaleerd wordt in het hedendaags Nederlands, komt diens nog wel voor, niet alleen voor mannelijke personen, maar ook voor vrouwelijke. We zien dus dat dit woord meer gebruiksmogelijkheden heeft gekregen. Dat zou ook gezien kunnen worden als een manier om genderneutraal te verwijzen: algemeen, naar entiteiten van wie het geslacht niet relevant is in de context, maar ook specifiek naar non-binaire personen. Mijn voorstel zou dan ook zijn om diens ook aan te wijzen als bezittelijk voornaamwoord voor de non-binaire categorie:
- Gisteren zag ik Hennie. Diens moeder is vorige week negentig geworden
- Gisteren zag ik Maria. Haar (of: diens) moeder is vorige week negentig geworden
- Gisteren zag ik Karel. Zijn (of: diens) moeder is vorige week negentig geworden
Androcentrisme en het verschil tussen genus en gender
Het androcentrisme en de noodzaak om een derde categorie van non-binaire personen pronominaal te onderscheiden, heeft te maken met gender: de aanduiding van het biologisch geslacht. Omdat non-binaire personen zichzelf niet tot een van de twee biologische geslachten rekenen en dit biologisch geslacht door middel van pronomina wordt uitgedrukt, draait de discussie dus om het correcte gebruik van de voornaamwoorden om de drie categorieën te onderscheiden. Het genussysteem is echter complexer. Naast het gendersysteem waar het nu steeds over gaat, kennen we een tweede subsysteem, dat betrekking heeft op het genus. Dat systeem wordt uitgedrukt door de voornaamwoorden en andere woorden die de kern van de naamwoordgroep, het zelfstandig naamwoord, nader specificeren. Bij het eerste subsysteem spreken we van referentieel geslacht (mannelijk, vrouwelijk en non-binair), bij het tweede van woordgeslacht. Veel talen hebben twee woordgeslachten. Romaanse talen onderscheiden mannelijk en vrouwelijk genus. Talen als het Duits en veel Zuid-Nederlandse en Nedersaksische streektalen hebben er drie: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. In talen sluiten deze beide subsystemen in meerdere of mindere mate op elkaar aan. Is dat niet het geval dan is er sprake van een vorm van hermafrodisme, dat al in het Sanskriet voorkwam: het woordgeslacht en het referentieel geslacht botsen. De mate waarin dit verschijnsel plaatsvindt, verschilt per taal, zelfs bij streektalen die erg op elkaar lijken (zoals het Achterhoeks, Sallands en Twents). In het Nederlands zien we het verschijnsel onder meer aan de neiging om naar woorden als bestuur, instituut, kabinet, en dergelijke met zij en haar te verwijzen. Het kabinet komt terug op haar besluit, Het instituut heeft gisteren haar deuren gesloten. Er zijn talen waarin het woordgeslacht in hoge mate wordt gestuurd door het rechterdeel, ook al ontstaat daarmee een botsing met het referentieel geslacht. Zo heeft het Nedersaksische Hellendoorns de eigenschap dat het in bijna alle gevallen het woordgeslacht laat bepalen door het rechterdeel. Er zijn woorden als môeder en zuster, die mannelijk zijn, net als zwaoger. Dit is zelfs het geval bij een specifieke uitgang voor vrouwelijke personen als in verpleegster, wärkster en dergelijk. Het is echter volstrekt grammaticaal om te zeggen: Dissen wärkster (…) Zee wil (…) Het mannelijk genus zien we aan de uitgang –en. Aan de andere kant zijn woorden op sjwa op een handjevol uitzonderingen na, vrouwelijk, dus ook nève en ome, net als vrouwe. Grammaticaal is dan ook: Disse ome (…) Hee wil (…) Er is ten minste één categorie substantieven in het Hellendoorns waarvan het woordgeslacht volkomen semantisch wordt gestuurd: de eigennamen. Alle voor- en achternamen zijn mannelijk. Grammaticaal is dan ook: Dissen Maria (…) Zee wil (…) Dit geldt ook voor verkleiningsvormen als Derkien, Willempien, en dergelijk, terwijl alle ‘gewone’ diminutieven in het Hellendoorns onzijdig zijn, net als in het Standaardnederlands. Het subsysteem van het woordgeslacht wordt dan ook louter gestuurd vanuit het taalsysteem zelf en kent niet de sociale connotaties waaraan het referentieel geslacht gebonden is. Het zou overigens een ondoenlijke taak zijn om naast de drie genera nog een vierde woordgeslacht te onderscheiden voor de non-binaire categorie.
Weia Reinboud zegt
Interessant dat Hellendoorns! Ook interessant dat je zegt dat ‘gender’ verwijst naar het biologische geslacht, terwijl gender juist in zwang kwam voor het beleefde/ervaren/sociale geslacht. Voor het biologische geslacht bestond ‘sekse’ al, met vrouwelijk, mannelijk en een behoorlijk grote en diverse groep interseksuele ‘afwijkingen’. Eentje daarvan is ongevoeligheid voor testosteron waardoor een goeddeels vrouwelijk lichaam ontstaat, daarom zette ik ‘vrouwelijk’ vooraan. Maar goed, ‘gender’ neemt steeds meer de betekenis aan van ‘sekse’. Zeg ik uit de losse pols, het zou onderzocht moeten worden.
Bij enigszins lui geformuleerde teksten wordt eraan toegevoegd dat met ‘hij’ ‘hij/zij’ bedoeld is. Of ‘die/hij/zij’ om in de lijn van het artikel te blijven. Er is allang aangetoond dat die toevoeging niet werkt. Allerlei onderzoek heeft laten zien dat een deel van de lezers/essen de subtiele boodschap oppikt dat iets meer voor een ‘hij’ is dan voor ‘haar’ als er ‘hij’ staat. In 1979 hebben we daar met de ‘steungroep vrouwen in techniese beroepen’ (spelling volgens Kollewijns voorstel uit 1891) actie voor gevoerd door het Arbeidsbureau in Utrecht kort te bezetten, vrolijk, met muziek en serpentine. Het ging erom dat de Arbeidsbureaus informatie hadden over allerlei beroepen, waar het bij technische beroepen steevast over hij dit en hij dat ging. Er waren ook beroepen waar het allemaal over zij dit en zij dat ging, oftewel, de tekstjes waren verre van genderneutraal en alleen de brutalen leggen dat naast zich neer, meer schuchtere mensen pikken zo’n impliciete boodschap op en kruipen in hun schulp.
Ik had in die tijd een drukkerij en we hadden dat informatiemateriaal van het Arbeidsbureau perfect nagemaakt, maar met genderneutrale teksten. De actie bestond aan het aanbieden daarvan aan de directeur.
Die pikte dat goed op en hij zorgde ervoor dat we op het ministerie terechtkwamen, die het ook goed oppikten want wij kregen een stem bij de redactie van alle teksten die ze opnieuw gingen drukken. (In de praktijk gold wij=ik.) Een van de oplossingen was om dingen in het meervoud te zetten en een andere om niet de beroepsnaam, timmerman, als kop te gebruiken maar de activiteit: timmeren.
Een kwart eeuw later kwam me beroepeninformatie van het ministerie onder ogen waarin ik nog duidelijk mijn redactionele ingreepjes herkende. Het is nu 43 jaar na onze taalkundige actie en ik vrees dat hier of daar nog steeds luie formuleringen worden geschreven.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Dank Weia voor je uitgebreide en nuttige reactie. Het is waar wat je zegt over de precieze betekenis van gender. Onder dit begrip valt wat we traditioneel als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ zien, maar nu ook de non-binariteit. Om de beide subsystemen uit elkaar te houden, heb ik gezegd dat referentieel geslacht verwijst naar biologisch geslacht, en aan dat tweede begrip heb ik vervolgens de term gender verbonden om die tegenover het genus (woordgeslacht) te zetten. Echter, wat ik wilde betogen is dat onder dat gender alle drie categorieën vallen en met dat biologische geslacht, dat in dit verband een wat verwarrende term mag zijn, bedoelde ik dus ook de categorie van de non-binariteit. Referentieel geslacht omvat dus ook alle drie categorieën van gender.
willyvdw zegt
Ik dacht ook dat ‘gender’ op de sociale constructie sloeg, en ‘geslacht’ of ‘sekse’ op het biologische. Hoe dan ook, in o.a. cultuur en media wordt er de jongste jaren zeer precies op toegezien.
Zo las ik een tijdje geleden in de krant: ‘Marieke Lucas Rijneveld wil voortaan met ‘hij’ worden aangesproken’. Kranten gebruiken graag provocatieve titels (zou Rijneveld echt gezegd hebben ‘ik wil dat’, misschien was het gewoon een vriendelijk verzoek aan een interviewer), maar ik pieker me al een tijdje suf over waarom zo’n eis of verzoek of smeekbede me tegen de borst stoot.
Er zijn een paar factoren, de belangrijkste is waarschijnlijk dat voornaamwoorden tot de ‘weefselwoorden’ van de taal behoren, en als zodanig hyperfrequent in gebruik zijn. Het zijn woorden met een soort vanzelfsprekendheid waar je in principe nooit over na moet denken. De ingreep in het voornaamwoordgebruik bestaat erin dat individuele leden van de taalgemeenschap eigen codes (lijken te) wensen,. In zekere zin komt dit neer op een privatisering van de taal, en onteigening van de (taal)gemeenschap. Men zou kunnen spreken van het exporteren van ongemak. Men kan meevoelen met individuele personen die worstelen met een conflict tussen (biologisch) geslacht en (sociaal) gender, maar het wordt problematisch als die personen hun ongemak exterioriseren naar de taalgebruiker van wie verwacht wordt dat die zijn of haar taalgebruik ontwricht. Het voelt kunstmatig en zelfs enigszins belachelijk aan om iemand met een vrouwenstem en vrouwelijk gedrag met ‘hij’ aan te duiden, ook als die zich in een mannenpak vertoont. Op die manier worden de ‘weefselwoorden’ bron van ongemak, en halen ze de vaste grond onder de voeten van de taalgebruiker, voor wie dit buitengewoon ontregelend is. Helemaal gevaarlijk wordt het op de dag dat die op gender gebaseerde ‘geconstrueerde’ weefselwoorden voorwerp worden van voorschrift en wetgeving, zoals in de Angelsaksische wereld gebeurt.
Los van de kern van de zaak, is ook ‘aanspreken’ hier zonderling gebruikt. Continu lees je dat artiesten en mediafiguren met eigen voornaamwoorden willen worden ‘aangesproken’, getuige een kleine bloemlezing: “Sam Smith wil aangesproken worden met ‘hen’” (DS 15/09/2019). Het gaat hier om een Britse zanger. Of, al even stereotiep: “Raven van Dorst wil aangesproken worden met ‘hen’ of ‘die’ (RTL Nieuws 8 mei 2021). Het gaat hier over een Bekende Nederlander, muzikant, ook bekend van tv-optredens. In beide gevallen gebeurde de aankondiging niet toevallig op Instagram, hét kanaal van de modieuze zelfrepresentatie.
Het absurde hier is dat het persoonlijk voornaamwoord van de 3e persoon helemaal niet dient om iemand aan te spreken (ik laat het taalgebruik tegenover majesteiten nu even buiten beschouwing): daar dienen ‘jij’ en ‘jullie’ voor. ‘Hij’, ‘zij’, ‘die’ dienen om OVER iemand te spreken, m.a.w., om iemand aan te duiden of naar iemand te verwijzen. Niét om iemand ‘aan te spreken’.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Willy, jij ook dank voor je uitgebreide reactie. Ik vind ook dat het woord ‘aanspreken’ zonderling gebruikt wordt. Ik moest denken aan de beleefdheidsconstructie die vroeger (in bepaalde spreken) gebezigd werd als er iemand op bezoek was die binnen de gemeenschap in hoog aanzien stond: Wil dominee nog koffie? Als in de media met dat aanspreken echt bedoeld wordt dat bij deiktisch gebruik van het betreffende voornaamwoord voor non-binaire personen de pronomina ‘jij’ en ‘u’ niet meer gebruikt mogen worden, maar vervangen moeten worden door ‘hen’ of ‘die’, dan begrijp ik niet wat er in de hele discussie mis is met die aanspreekvormen ‘jij’ en ‘u’. Dus, wat mankeert er aan Raven, wil jij nog koffie? of Wilt u nog koffie? Ook zie ik niet waarom een meervoudsvorm als ‘hen’ voor één individu gebruikt zou moeten worden. Verder is er inderdaad het punt van de taalgemeenschap. Het gaat hier om opzettelijke nieuwvormingen. Echter laten taalveranderingen zich niet opleggen, maar ze worden onbewust doorgevoerd door de taalgemeenschap als die daar behoefte aan heeft. Dan gaat het bijna altijd om niet-opzettelijke veranderingen. Het is om die reden dat bijvoorbeeld de al weer lang geleden voorgestelde beroepsaanduiding ’timmervrouw’ het niet gehaald heeft. Taalgebruikers als Marten Toonder en Van Kooten & De Bie laten evenwel zien dat het ook anders kan. Bij een gevoelig onderwerp als de non-binariteit denk ik dat die taalgemeenschap wel degelijk haar best zal doen om de pronomina correct te gebruiken voor alle drie categorieën. Het probleem ligt op een ander vlak. Als het gebruik wordt opgenomen in voorschrift en wetgeving, zoals Willy opmerkt, dan is het de vraag wie gaat bepalen welke vormen gekozen worden. En als het al lukt om de boel te standaardiseren, dan zullen er kritische geluiden opklinken en de vraag is dan of een beregeling niet alleen maar meer variatie gaat uitlokken. Misschien zal de maatschappelijke reflectie op dit onderwerp zonder bemoeienis van beregelaars uiteindelijk leiden tot een eenvoudig en voor iedereen acceptabel systeem van pronomina voor de drie categorieën.
willyvdw zegt
Beste Jan, ik denk dat alvast ‘die’ een goede kandidaat is als men “genderneutraal” personen met een vnw wil aanduiden. ‘Die’ past als aanwijzend vnw namelijk in ons bestaande voornaamwoordensysteem, en zou dan – zoals met ‘dat’ > ‘het’ gebeurd is – een soort van ‘persoonlijk vnw’-toepassing kunnen krijgen. Alleen blijft er dan nog de bezitsvorm op te lossen. Dat kan m.i. het best door aan de eigennaam van de persoon de genitief-uitgang ‘-s’ toe te voegen: past in het bestaande systeem en is eveneens genderneutraal zonder dat de taalgemeenschap ontregelende artificiële vormen hoeft te verzinnen.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Beste Willy, toch nog even weer een reactie van mij. In mijn stuk van 26 maart jl. stel ik juist voor om voor de non-binaire categorie het bezittelijk voornaamwoord diens te kiezen. Je krijgt dan het volgende:
Gisteren zag ik Hennie. Diens moeder is vorige week negentig geworden (non-binair)
Gisteren zag ik Maria. Haar moeder is vorige week negentig geworden (vrouwelijk)
Gisteren zag ik Karel. Zijn moeder is vorige week negentig geworden (mannelijk)
De genitief-s aan de eigennaam knopen is natuurlijk altijd mogelijk voor alle drie categorieën. Je kan dan zeggen:
Gisteren zag ik Hennie. Hennies moeder is vorige week negentig geworden (non-binair)
Gisteren zag ik Maria. Haar/Maria’s moeder is vorige week negentig geworden (vrouwelijk)
Gisteren zag ik Karel. Zijn/Karels moeder is vorige week negentig geworden (mannelijk)
Jouw voorstel geeft echter een probleem in de volgende constructie als de eigennaam en de genitief-pendant dezelfde referent hebben, dus naar dezelfde entiteit verwijzen:
Hennie vertelde dat Hennies moeder vorige week negentig is geworden
Deze zin lijkt mij alleen grammaticaal als Hennie en Hennies verschillende referenten hebben. In mijn voorstel heb je dat probleem niet:
Hennie vertelde dat diens moeder vorige week negentig is geworden
In deze alleenstaande zin verwijzen Hennie en het pronomen naar dezelfde non-binaire entiteit. We kunnen er natuurlijk een context bij verzinnen waaruit blijkt dat diens een andere referent heeft als Hennie, maar daar gaat het nu even niet om.
Willy Vandeweghe zegt
Beste Jan
Zelf vind ik ‘diens’ heel valabel. Je loopt echter kans dat de meest die-hard protagonisten van gender-neutraliteit deze in wezen mannelijke vorm als micro-agressie ervaren.
Willy
Jan Nijen Twilhaar zegt
Laten we maar afwachten wat eruit gaat komen, Willy. Dank voor je reacties.