Wie zich als filoloog bezig houdt met middeleeuwse teksten, dus zoals ze in de handschriften en oude drukken overgeleverd zijn, wordt constant geconfronteerd met varianten: in de ene redactie staat dit, in de andere dat. Welke lezing is de goede, welke de foute? De meeste varianten die je al collationerend onder ogen krijgt, zijn onbelangrijk: verschillen in spelling (ghi = gi), wel of niet aaneengeschreven woorden (vanden = van den), wel of niet samengetrokken woorden (in = ic en; dat = dat het), om de belangrijkste te noemen. Wie zulke varianten in een computergestuurd stemmatologie programma invoert, krijgt een vijfdimensionale stamboom. Als je varianten wilt gebruiken om een betrouwbaar en reëel stemma te construeren dan moet je daarvoor enkel en alleen verwantschapsonthullende varianten gebruiken in combinatie met de type-2 methode, zoals gedemonstreerd door Ben Salemans in zijn dissertatie over Lanseloet van Denemerken. Weet uit eigen ervaring dat resultaten behaald met deze methode betrouwbaar zijn.
Om de type-2 methode te kunnen toepassen heb je minimaal vier redacties nodig, die op één plaats één variant vertonen die minstens twee keer voorkomt. Dus als je vier redacties hebt dan is de minimale verdeling 2-2. De verdelingen 2-1-1 en 3-1 tellen niet mee, want de eenlingen hebben geen gemeenschappelijke voorouder.
Momenteel werk ik aan een nieuwe, kritische editie van de Reis van Jan van Mandevil(l)e op basis van het aan N.A. Cramer nog onbekende handschrift Kaapstad (NLSA, Grey 4 b 17), het oudste compleet bewaard gebleven handschrift. Als ondersteunende handschriften gebruik ik hs. KBR Brussel 720-22, hs. KB Den Haag 131 B 14 en hs. UB Leiden BPL 14 F. Als vergelijkingsmateriaal met de onbekende brontekst gebruik ik het oudste gedateerde Franse handschrift BnF NAF 4515 (AD 1371), dat geschreven werd voor koning Charles V ‘de Wijze’. Zonder brontekst is het behangen tegen wind in, zoals ze in Oostzaan zeggen, maar mét brontekst weet je nooit zeker of je wel de goede brontekst gebruikt. De ervaring leert dat Middelnederlandse vertalingen meestal teruggaan op een perifeer Frans handschrift en dat het leeuwendeel van de fouten al in de brontekst stond. Maar dit hs. BnF NAF 4515 is zo duidelijk geschreven en zo goed gerubriceerd en gestructureerd dat het afschrijven ervan meer een lust dan een last is. In de praktijk voldoet het handschrift prima als vergelijkingsmateriaal, ook al heeft de Middelnederlandse vertaling soms een lezing die niet overeenkomt met dit handschrift maar wel met andere handschriften.
De Franse handschriften van de Voyage d‘Outre Mer van Jean de Mandeville worden in drie hoofdgroepen verdeeld: 1) de vulgaat of insulaire versie, 2) de continentale versie, en 3) de Luikse versie. Nu kom ik niet uit Luik en ook niet uit Engeland, dus heb ik niet de behoefte om de insulaire versie te prefereren omdat Jean een Engelsman geweest zou zijn, of de Luikse omdat hij daar zijn boek geschreven zou hebben, wat ik ook niet geloof. Sterker nog, ik geloof helemaal niets van wat er over Jean de Mandeville geschreven wordt. Ik ga ervan uit dat het een nom de plume is van een middeleeuwse Eelco Verwijs, de man achter het Oera Linda boek, die het leuk vond om een reis te bedenken die hij aan zijn schrijftafel maakte op basis van een flinke stapel Franse en vooral Latijnse boeken. Begrijp ook niet goed waarom deze Jean, die zegt geboren te zijn in Saint Aubain (St. Albans) in Engeland, zichzelf “de Mandeville” noemde.
Al collationerend komt men er snel achter dat de Voyage d’Outre Mer zowel in het Frans als in het Middelnederlands een lastig te kopiëren tekst was. Niet alleen door de vele exotische woorden die geen deel uitmaken van het referentiekader van een kopiist en daarom gemakkelijk verlezen of verminkt kunnen worden, maar ook door de vaak duistere materie en de vele herhalingen die een saut-du-même-au-même uitlokken, de ergste fout die een kopiist kan maken.
Maar niet alleen kopiisten hadden het er moeilijk mee, ook de vertaler(s). Deze week stuitte ik op een collectieve fout die illustratief is voor de complexiteit van deze tekst.
UB Leiden BPL 14 F fol. 71va
Ik neem u mee naar capittel [33] in de telling van de editie Deluz 2000, gebaseerd op de insulaire traditie. In het hs. Kaapstad staat:
Ende bander side van deser weldernesssen ende desen lande van papeians lande ten westen wert gaende [79vb] men vint niet dan grote roetchen ende donker lant daermen no nacht no dach en siet alsoet die liede vanden lande tugen ende die donkerheit duert toten ertschen paradise daer adaem onse ierste vader ende yeve ons yerste moeder ierst waren in gedaen die daer niet langhe en duerden welc ten oesten wert es ant beginsel der erden. Maer en es niet onse oest van hier datwi orienten heten daer haer die zonne op heft tonswert want als die zonne op steet ten oesten ten ertschen paradyse wert alsoe en eest niet hier in dit lant om die rontheit vander werelt alsic vore seit hebbe want onse here maecte die werelt ront te middeweghe vanden firmamenten entie berge ende die valeyen die in ertrike sijn die sijn comen vander diluuien, diede weec erde verdreef ende wech scuerde entie herte erde entie roetchen bleuen gheberchte.
In het handschrift Den Haag luidt deze alinea:
Ende op dander zide desen eylande ende dese wildernisse van pape Ian lande ten oosten wert gaende en vintmen niet dan grote rootsen ende doncker lant daer men dach noch nacht en siet alsoot die ghene van deen lande tughen Ende dese wildernisse ende dit doncker lant duert op den side totten aerdschen paradise Daer adam onse eerst weruen daer i[n] waren ghedaen die daer niet langhe in en duerde welc ten oosten waert is te gane dbeghinsel der aerden maer het en is niet onse [156rb] oost van hier dat wi orienten heeten daer haer die zonne op staet int oosten ten aerdschen paradyse waert so en ist nacht hier in dit lant ome der rontheit vander werelt also Ic hier voren gheseit hebbe want onse here maecte die werelt al ront ten middeweghen van desen firmamente ende die berghen ende die valeyen die in aertrike sijn die sijn comen vander diluuien ende die welke aerde verdreef ende wech scuerde ende die herde rootsen ende aerde bleuen tghebercht
In het hs. Brussel, fol. 39ra:
Ende bander side desen eylande ten oesten wert men vint daer niet dan roetsen ende doncker lant daer men no dach no nacht en siet also die liede daer segghen / een dese donckerheit duert toten paradijs datten oesten wert staet. Maer dat en es niet onsen oest van hier dat wi orienten heten daer haer die sonne op heeft tonswert want alsoe die sonne op steet int oesten ten erdschen paradise wert so en eest niet nacht in dit lant hier onder rontheit vander werelt want onse here maecte de werelt ront al ront ten middeweghe vanden firmamente also ic voerseit hebbe maer die valeye ende die berghe die in die werelt sijn die sijn comen vander diluuien die derde hier ende daer voerde die erde weec was / ende die herde erde ende steen roetsen bleuen staende.
En ten slotte in het hs. Leiden:
AEn die ander zide van desen eylande oestwaert daer en vintmen niet dan donkerheit van lande wantmen siet daer nacht noch dach ❡ Ende [71va] dese donckerheit duert toten paradyse toe datten oestenwaert staet ❡ Mer dat en is niet onse oest als hier dat wi orienten heten daer hair die zonne op heft tot ons waert ❡ want als die sonne op gaet int oesten ten aerdschen paradise waert soe en ist niet nacht in dit lant ❡ Om die rontheit der werelt want onse here maicte die werelt te midweghen vanden firmament als ic voirseit hebbe ❡ Mer die valleyen ende die berghen die in die werelt sijn die sijn gecomen vander dyluuien die de aerde hier en daer wech scoerde daer die aerde weec was ❡ Ende die harde aerde ende die stienroetzen bleuen staende
U ziet het, er zijn nogal wat verschillen. Zo leest hs. Kaapstad: “ten westen wert gaende”, waar hs. Den Haag leest: “ten oosten wert gaende”, hs. Brussel: “ten oesten wert” en hs. Leiden: “oestwaert”. Vergelijking met het hs. NAF 4515 en de editie Deluz 2000 leert dat ‘ten westen’ fout is en ‘ten oosten’ goed. Maar waar het mij nu vooral om gaat is de variant: niet (Kaapstad) – nacht (Den Haag) – niet nacht (Brussel en Leiden). Waarom staat er wat er staat? (W.Gs Hellinga) Wat is er met de tekst gebeurd dat deze variant ontstaan kon, en wat is de juiste lezing?
De Middelnederlandse literatuur is een vertaalde literatuur en kan alleen maar goed begrepen worden vanuit de Franse bronteksten. Dat geldt ook voor de zogeheten oorspronkelijk Middelnederlandse literatuur. De Roman van Walewein bijvoorbeeld, kan niet goed begrepen worden zonder daarbij te betrekken het chanson de geste La Prise d’Orange (lees Roel Zemel ), de Lancelot en prose, La queste del saint Graal (lees Bart Besamusca ) en de Historia septem sapientum (lees Sasja Koetsier), om wat gebruikte bronnen te noemen. Een vertaalde Middelnederlandse tekst lezen zonder de brontekst(en) is de weg oversteken met je ogen en oren dicht.
In het Franse handschrift NAF 4515 staat:
Mais ce nest mie nostre orient de deca que nous appellons orient ou le soleil lieue a nous. Car quant le soleil est orient vers ces parties de paradis il est donques myenuit en nos parties par de ca pour la rondesce de la terre. si comme ie vous ay autresfoiz dit.
Tot slot dezelfde passage in de editie Deluz 2000:
Mes ceo n’est mie notre orient de cea qe nous appellomz orient, la ou le solail leve a nous, qar quant ly solail est orient vers celles parties de Paradiz, il est adonques mie nuyt en notres parties par de cea pur la reondese de la terre de quoy jeo vous ay autresfoiz touché.
Nu kunt u zien wat er fout gegaan is. De vertaler heeft “mie nuyt” niet begrepen als ‘middernacht’ zoals in hs. NAF 4515 staat, maar “mie” als een nadrukkelijke ontkenning bij “nuyt”: ‘níet nacht’, zoals eerder: “mie notre orient” (níet ons oosten). Daarom vertaalde hij ‘woordelijk’: “niet nacht”. Latere kopiisten die dit onder ogen kregen, voelden nattigheid. Maar wat moest het dan wel zijn? ‘Niet’ of ‘nacht’? De een maakte er ‘niet’ van, de ander ‘nacht’.
Toen ik uitgelachen was, realiseerde ik mij dat de verhouding van de Middelnederlandse vertaling tot de gebruikte brontekst er hierdoor alleen maar gecompliceerder op geworden is. Maar aan de andere kant heb ik er weer een argument bij dat de continentale versie hier en daar (want ik ben er meerdere tegengekomen) een betere lezing heeft dan de geroemde insulaire vulgaat / de editie Deluz 2000.
Naschrift.
Elke keer als ik de foto van het Leidse handschrift die in dit stukje staat, voorbij zag komen, bekroop mij de gedachte: Waar ken ik die hand van? En opeens wist ik het. Is dat niet de hand van de Ferguut-kopiist? Nu bestaat er een artikel van Erik Kwakkel en Herman Mulder over de Ferguut-kopiist, ‘Quidam sermones. Mystiek proza van de Ferguut-kopiist’, TNTL 117 (2001), waarin zij een opsomming geven van de hen bekende handschriften en fragmenten die door deze kopiist geschreven zijn. Daar staat dit Leidse handschrift niet bij. Zal wel geen toeval zijn. Kan mij niet voorstellen dat zij dit handschrift over het hoofd gezien hebben. Misschien is het ook te jong om door de Ferguut-kopiist geschreven te kunnen zijn?
Inmiddels heeft Jan Burgers (Huygens ING) mij uit de droom geholpen.
Laat een reactie achter