Als bezieler van het zwarte taalgilde Alphabet Street publiceerde Neske Beks in 2019 een prachtig stuk over twee James Baldwin-vertalingen. Aanleiding was een notoir conflict. Mag negro, dat 163 keer in een activistisch essay voorkwam, in het Nederlands worden vertegenwoordigd door ‘het n-woord’, zoals de vertaler had gewild en zijn uitgeverij niet? Beks vond alleen al de kwestie getuigen van ‘wit privilege’ door haar te beperken tot een stilistische eigenschap. Alles ging bovendien over de hoofden van een zwarte gemeenschap heen.
Een ondersteunend argument voor Beks’ betoog vormde het bestaan van haar zwarte zoon, toen 21 jaar. Waarom zou hij, amper volwassen, door de emanciperende daad van lezen 163 keer moeten worden weggeduwd? Andere wetten golden volgens Beks in een eveneens vertaalde Baldwin-roman. Dit zou een ‘autonoom kunstwerk’ zijn, waarin uitspraken van personages letterlijk mogen omgezet in het Nederlands. Verderop haalt ze dan ook ‘Baldwins gedoodverfde literaire erfgenaam’ Ta-Nehisi Coates aan, volgens wie woorden geen betekenis hebben zonder context. Beks wou af van exclusieve voorrechten en stelde voor dat wit en zwart samen keuzes maken in het taalgebruik.
Het stuk heeft ze gebundeld in haar recentste boek Echo: Essays, speeches & brieven (2021). Beks vertelt daarin hoe ze zich ontwikkelde van een terughoudende, compromissen sluitende vrouw tot onverzettelijke activiste. Daarom heeft ze haar oorspronkelijke vertaalessay aangepast op een detail dat geenszins betekenisloos is. Ze spelt nu Zwart, met een hoofdletter, ‘als cultureel statement’ en ze legt meteen hoe haar identiteit is opgebouwd:
In de eerste plaats ben ik Zwart, daarna pas ben ik vrouw, daarna pas ben ik – als dubbelbloed – ook wit. Omdat dit niet zichtbaar is, bestaat het niet in een witte wereld. Ik heb me daarna gevoegd: ik noem mezelf Zwart.
Het bewijs volgt de pagina daarna. Afgebeeld is een staande zwarte rechthoek, waarop Beks begint te associëren met allerlei raciaal onrecht, geschraagd door vooraanstaande zwarte autoriteiten. Dat verbluft en beschaamt mij, omdat ik bij de afbeelding het allereerst moest denken aan het schilderij van Kazimir Malevitsj, een witte man – die in Echo ongenoemd blijft. Wel rijmt de hoofdletterspelling Zwart met controversieel beleid van The New York Times sinds juni 2020, dat rechtse media verleidde tot grote woorden. De apocalyptische filosoof Pascal Bruckner repte in Schuldig over de hele lijn van ‘typografisch paternalisme’.
De bundel, die zoals de ondertitel belooft heterogene stukken herbergt, kan gelden als verslag van een ontwikkelingsgang, uit een gedepolitiseerd pappen-en-nathouden naar strijdbaarheid. Racisme ervoer Beks altijd, maar ze heeft er telkens verschillend op gereageerd. In haar jeugd door zich zo onzichtbaar mogelijk te maken, opdat acceptatie stilzwijgend moest komen, maar ook, bekende ze bijvoorbeeld ooit, door te pleasen. De omslag dateert ze op eind 2015, toen ze verbolgen een essay schreef over een stuk van Elma Drayer. Ook de snelwegblokkade in Friesland van Kick Out Zwarte Piet noemt ze als katalyserende factor, maar die dateert van twee jaar later.
Toch blijkt uit het slot van het boek dat Echo in dit proces, dat onvermijdelijk tot confrontaties leidt, evenzeer iets afsluit. ‘En dat ik me daarna het liefst concentreer op de prettige kanten van het veld: liefde verspreiden en begrip. Ik besef dat dit zeer hippie en wollig klinkt, maar ik geloof dat dat wat je voedt groeit.’
Cordon sanitaire
Door alle informatie die vrijkomt uit debatten over identiteit en racisme, is het voor witpieten lastig te ontkomen aan ontzetting. Onlangs schijnt zelfs Silvia Witteman, geen prototype van inleving, zich over het achterhoofd te hebben gekrabd nadat ze een Kuifje had herlezen. Mij overkwam recent iets soortgelijks bij een oude Asterix die ik talloze malen tot me had laten komen (‘verslindend lezen’?). Nu pas zag ik hoe zwarten daar dikke, vuurrode lippen hebben, dienende functies vervullen en raar praten.
Essentieel voor deelname van witte mensen aan een betere maatschappij is volgens Beks dat ze niet kunnen volstaan met goede bedoelingen. Ze zijn medeplichtig aan racisme zolang ze hun ‘dominante narratief’ niet hebben opgegeven. Een begin kunnen ze daarmee maken door steeds de ervaring en het perspectief van een Zwarte in het oog te houden. Dat is een morele plicht, die bij Beks ver strekt. Tot aan statusverlies toe, dat ze tot uitdrukking brengt in aanhalingstekens om het woord vriendin, een witte, die progressief waande en redeneerde vanuit de eigen positie, buiten verdenking van racisme.
Daarmee neemt Beks een expliciet polemisch standpunt in dat ter overzijde sinds jaar en dag vast bezet wordt. Tegenover de spreekwoordelijk boze witte man plaatst ze een ‘grote, boze Zwarte vrouw diep in mij’. Mij lijkt dat zelfs de grootste mierenneuker daar weinig tegenin kan brengen. Weerstand zal Beks pas verwekken met zelfdefinities die gedrag hebben omgezet. In een open brief aan Amanda Gorman noemt ze zichzelf een ‘Afropean Afro-American born in Belgium’.
Die laatste plaatsbepaling herken ik. Haar stem was in 2008 te horen op Typhoons mooie nummer ‘Sprokkeldagen’, waar ze, wellicht in contrast, zeer Vlaams klonk. Bovenal had Beks uitgebreid over België verhaald in de roman De Kleenex Kronieken (2014). Daar fungeert Nederland als een betere wederhelft. Zeker wat betreft taal. Het personage Dédé beschikt over allerlei genuanceerde positieve woorden, terwijl men beneden de taalgrens met krachteloze algemeenheden moet omgaan. De bomma kan vlak voor haar dood dan ook niet meer beluisteren dan ‘Ik zie u graag’.
In Echo rept Beks over ‘Vlaamse voorzichtigheid die ooit ook de mijne was’. Ze verklaart de voorkeur voor Nederland breder en memoreert dat ze uit het naargeestige Vlaanderen in de jaren tachtig vertrok. Nederland vond ze toen progressief en tolerant. Het was ook de periode waarin haar pleegvader, zoals velen, van klassiek socialisme overstapte naar het Vlaams Blok dat griezelig veel stemmen kreeg. Volgens Beks voorkwam het cordon sanitaire dat deze rechtsextremistische partij vervolgens aan de macht kwam.
Inmiddels vindt ze Nederland een stuk minder fijn. Het puilde destijds van de goede bedoelingen, zodat ‘een ware landsidentiteit’ verbogen bleef die zich nu alsnog toont en ‘in de basis koloniaal’ blijkt. Daarom zouden witte burgers kritiek van kleurgenoten beter verdragen van Zwarten, in wat dan niet anders dan een safe space kan zijn.
Beks bekent dat ze op haar beurt ook liever luistert ‘naar mensen die op mij lijken’. Dat geeft het boek een wat mij betreft prettige grimmigheid, al vraag ik me af wat voor een gesprek dit zou geven met een Pascal Bruckner. Maar wie precies zijn die mensen die op Beks lijken? Onlangs vermeldde ik dat haar afkomst bij de prestigieuze Akademie van Kunsten als volgt wordt gedefinieerd: ‘Afrikaanse, Vlaamse en Inheems-Amerikaanse wortels’. Nog overzichtelijk, in vergelijking met de binnenflap van Echo: ‘dubbelbloed met Vlaamse, Senegalese, Afro- en inheems Amerikaanse roots’.
Geen inferieure waarheid
Nu een onnozele bekentenis. Echo is een boek waarover ik liever niet schrijf. Niet omdat ik me dan bezondig aan whitesplaining (‘witte mensen die Zwarte mensen uitleggen wat zwartheid, racisme, discriminatie en aanverwante zaken inhouden’), maar omdat Beks’ verzamelde teksten me autistisch verklaren voor haar ervaringen. Ik wijk uit en tast rond in Annie Ernaux’ fragmentarische novelle Het voorval dat tussen haakjes metapassages bevat. Zoals:
Het is mogelijk dat een verhaal als dit irritatie of weerzin opwekt, of als smakeloos wordt bestempeld. Het feit dat je iets hebt meegemaakt, wat het ook is, geeft je blijvend het recht om het op te schrijven. Er bestaat geen inferieure waarheid. En wanneer ik geen gedetailleerd verslag zou doen van deze ervaring, draag ik ertoe bij dat de werkelijkheid van vrouwen versluierd wordt en schaar ik me aan de kant van de mannelijke overheersing van de wereld.
[vertaling Irene Beckers]
Deze novelle gaat over abortus, waar ik als man niets van binnenuit over kan weten. Het voorval leert me wel mee te leven. En juist die activiteit acht Beks onmogelijk voor mij, vanwege mijn soort: witte man. Beks’ betoog grondt zich exclusief op zwart-zijn. Conform een eregalerij aan het begin van Echo heeft ze bij het schrijven vrouwen voor ogen gehad, allereerst vanzelfsprekend Zwarte en, enigszins overlappend, BIPOC. Daarna verwelkomt Beks witte vrouwen, ‘de grootste lezersgroep in Nederland en Vlaanderen’, en daar weer na ‘eenieder die zich als vrouw identificeert’.
Wanneer ik me voor initieel begrip dus verlaat op Annie Ernaux, wier stijl en streven universalistische pretenties hebben, blijf ik onrechtmatig handelen en denken. Beks wil met Echo ‘sisters’ inspireren en moed geven met hun talent naar buiten te komen. En wanneer er voor hen niet eens podia zijn, dan moeten die meteen opgericht worden. Dit was eveneens de ambitie van Zwart. Afro-Europese literatuur uit de lage landen (2018), de bloemlezing van Ebissé Rouw en Vamba Sherif, waarin ruimte was gemaakt voor Beks.
Dat zoiets nodig is, staat buiten kijf. Verbluffend is Beks’ opsomming van de residents die sinds 1983 hebben mogen verblijven in het Van Doesburghuis in Meudon. Ze smaalt dan over ‘het zogenaamde kwaliteitsargument’ dat ‘het eigen homogene (witte) netwerk’ naar voren zou schuiven. Ook andere, deprimerende invectieven ‘eurocentrisch’ en ‘heteroseksueel’ vallen. Maar zelf tel ik tussen de 34 namen, behalve één wat ze voor zichzelf ’dubbelbloed’ noemt, iets anders: slechts 11 vrouwen. Ook zou ik benieuwd zijn naar kleur- en geslachtsspecificaties binnen het totale aantal kandidaten, uit wie geselecteerd is.
En al is het dus beter dat ik zwijg, mij verbaast Beks’ kadaverdisciplinair gebruik van één theorie die als onomstreden wetgeefster geldt: intersectionaliteit. Da’s niet voor het eerst de laatste tijd, en de genoemde Bruckner heeft er alvast zo de schijt van, dat hij dit kruispuntdenken postdateert. Dat modepausen bijna allemaal wit en man blijken te zijn, kan Beks in elk geval niet helemaal bedroeven omdat ze ook ‘gelukkig homoseksueel’ blijken: ‘intersectioneel gezien dus toch nog enigszins divers’. En verderop, op een vraag: ‘Intersectioneel gezien telt ziekte net als ras, gender en klasse mee, ja, als die een beperking oplevert.’ Net zoals ‘Joods’ een vinkje blijkt op te leveren.
Trouw aan zulke berekeningen klaagt Beks dat Amanda Gormans inauguratiegedicht zou worden vertaald door een witte Nederlandse dichter, en een bundel met haar kinderpoëzie door een BIPOC-man ‘which intersectionally seen makes the BIPOC female writers being twice neglected/passed’. Is die determinerende calculatie nodig? Er werden andere termen gangbaar die minder mensen op de kast jagen: representatie en diversiteit. Beks’ betoog had verrijkt kunnen worden met bewijzen. Van de initieel aangestelde Rijneveld bestaat helaas geen vertaalvoorbeeld, maar de gerechtigde Gorman-vertaling door Zaïre Krieger levert dat wel. Ook zou ik Beks graag willen horen over een andere prestigieuze uitgave. Daarin mocht de getalenteerde zwarte dichteres Radna Fabias zonder vertaalervaring poëzie van de witte Nobelprijswinnares Louise Glück naar het Nederlands omzetten.
Beks ondertekende wel het kunstenaarsmanifest van BIJ1, dat intersectionaliteit als hoogste rechter aanstelde en zo griezelige trekjes kreeg (die snel ‘sektarisch’ genoemd worden). Juist deze van goede bedoelingen doordrenkte, maar buitensluitende tekst staat gemarkeerd in de neerlandistiekstudie Barricadepoëzie. Lyrisch activisme sinds 1848, bij een zoektocht naar nieuwe gemeenschappen. Dit maakt de vraag des te prangender naar wat in de eenentwintigste eeuw progressief en emancipatoir is.
Kleurige pianojurk
Vanwaar Beks’ trouw en gehoorzaamheid? Hoort dat bij het clichématige gedrag van de bekeerling? Niet alleen zijn, net als bij Joris Luyendijk onlangs, haar vernieuwde inzichten overbekend, ze toont ook steeds aan wie ze wat ontleent. Ik weet uiteraard niet of ze daarom haar boek Echo noemde, maar dan dekt de hoofdtitel de lading nog niet. Een echo laat dan wel herhaling horen, zij het zonder voortdurend eer te bewijzen, zoals Beks doet.
Heeft dat zin? Al die nieuwe identiteitswoorden verklaren, bijvoorbeeld, dat gebeurde in 2017 al uitgebreid en aanstekelijk bij Anousha Nzume, die bovendien als inspirator geldt en een solidaire achterflapquote leverde. Dus leerde ik slechts bij, dat het begrip racial freeze in voege is ‘wanneer mensen van kleur raciale (micro)agressie incasseren met een entertainmentsmile en vermijdend overgaan tot de orde van de dag’. Snap ik de ratio? Ja en nee. Het lijkt me verschrikkelijk voor deze mensen en tegelijk ontwaar ik het bijbehorende gedrag overal en altijd en bij menigeen. Gevalletje kleurenblindheid?
Ongemakkelijk stemt me dat anderen bovenmatig worden geprezen, als waren ze supermensen. Beks spreekt van ‘grootheden’ die hun ‘bijbel’ al schreven. Een goddelijke status verkrijgt aldus Audre Lorde, met wie de eregalerij in hoofdletters afsluit en aan wier gedicht Beks feitelijk haar boektitel ontleende. Wel ontroerend dat zij erbij verklaart dit oeuvre, niet als enige, recent te hebben leren kennen. Haar houding blijft echter constant: die van vrijwillige dienaar of, kwaadaardig, een zichzelf tot denkslaaf gemaakt hebbende. Naar mijn luxueuze, op emancipatie gerichte denkleventje trekt ze in elk geval een lange neus.
Wonderlijk vind ik dat Beks voor argumentatie achter haar eigen ervaringen vaak doorverwijst. Denkt ze dat gereputeerde schrijvers en titels elke lezer dan overtuigen? Zou Gloria Wekker, wier ontvangst in de Lage Landen een aparte studie verdient, inmiddels alleen nog volgelingen hebben? Beks citeert zelfs Stuart Hall uit haar studie… Opvallend bovendien dat ze al in haar vertaalstuk bij Maya Angelou een doctorstitel vermeldde, en dat hier bij Robin DiAngelo ook doet. Maakt dat een controversieel boek minder controversieel?
Bij kritische lezers kunnen academische titels geen garantie voor autoriteit zijn. En het kenmerk van een essay is uiteraard dat het een zelfstandige denkpoging laat zien. Net als kwaliteit wordt autoriteit ondertussen verleend, en blijft altijd willekeurig en verrassend. Zoals Beks’ keuze om bij één kleur principieel een hoofdletter te gebruiken geestige consequenties heeft: ‘een prachtige paarsZwarte Nubisch aandoende vrouw met een kleurige pianojurk en een sister met een pikZwarte hoofddoek en witte cowboyboots’.
Essays, speeches & brieven, de ondertitel met drie genres, komt voor in de lopende tekst, gevolgd door ‘gedachten’. Dat het laatste sneuvelde op het omslag is logisch, omdat het algemeen is en in het rijtje detoneert. Het briefgenre is karig vertegenwoordigd. Het betreft een correspondentie met Nan van Houte voor Theaterkrant die wel historisch belang heeft omdat ze recente theatergeschiedenis beschrijft. En speeches zijn er in het boek bij mijn weten twee, bij de Black Achievement Awards.
Dus bestaat Echo voornamelijk uit essays. Het vertaalluik niet te na gesproken, wordt dit boek dan mager, terwijl ik niets wil afdoen aan de frustraties die Beks uitspreekt noch aan de maatschappelijke kaders waarin ze zich helaas herhalen.
Gemengd gevoel
Nog een raadsel voor mij: waarom verstrekt Neske Beks in Echo zoveel persoonlijke details? In haar film Beyond My Walls (2015) getuigde ze van haar verslaving op Facebook dag en nacht privézaken te delen met de velen die dan wel vrienden heten maar haar onbekend zijn. ‘Facebook here, Facebook there, Facebook everywhere’, zegt ze er effen. De camera staat zelfs op haar gezicht gericht als ze voor een onderzoek onder narcose wordt gebracht. Maar Beyond My Walls wil juist een eind maken aan die verslaving.
Interessant is die openhartigheid zeker wel ten aanzien van een motief uit dit boek: de houding van cultuurindustrie. Beks wordt geacht mee te draaien op de opiniepagina en bij tijdschriften. Ze vertelt dat haar eerste essay naar aanleiding van Elma Drayer werd afgewezen door NRC en diverse andere kanalen, waarna De Standaard het wel publiceerde onder de titel ‘Wit? U wint’ en daarna NRC alsnog ook, in verkorte vorm, als ‘Hoezo halfbloed? Ik ben dubbelbloed’. In het boek Echo is het gebundeld onder de oorspronkelijke titel ‘Gemengd gevoel’.
Het ‘schrijversego’ van Beks laat zich gelden wanneer ze na ongeveer twee decennia publiceren en spoken word ineens een verzoek krijgt van het eerbiedwaardige blad De Gids, waarbij ook haar ‘argwanende, activistische ik’ opspeelt uit angst ‘in de mode’ te zijn ‘als Zwarte schrijver’. En een persoonlijke tekst over Toni Morison die niet overeenkomt met het recensieformat van een belangrijk tijdschrift op vraag van een ‘erudiete witte redacteur’ trekt Beks wikkend en wegend terug, ten overstaan van een jonge redactrice die ‘superslim, sensitief en aardig’ blijkt en ruimte maakt voor haar ‘emotie en verdriet’. Zo voelt ze zich een sterkere mens die zich niet plooit naar ‘de dominante vorm’.
Uiteraard ontkomen uitgevers evenmin aan formats. Lastig voor Beks, onwankelbaar als ze is in haar overtuiging dat de ‘witte blik en het witte dominante narratief de Nederlandse en Vlaamse letteren blijvend sturen en bepalen’. Dus ademt Echo, maar alleen op dit punt, wel degelijk twijfel. Over het boek als geheel bekent ze dat het ‘uit mijn tenen’ komt. Maar ze vraagt zich er gelijk bij af of ze het had kunnen en mogen schrijven in 2019, toen George Floyd nog niet was vermoord en de Black Lives Matter-beweging weinig gezag kende.
Hilarisch plompverloren vertelt ze ook dat ze is bijgestaan door een ‘witte redacteur’. En dat ze haar uitgeverij erop heeft aangesproken ‘de enige vrouwelijke Zwarte schrijver in het fonds’ te zijn. En dat bij presentaties een wit talent sneller werd geacquireerd dan mensen van kleur, zelfs wanneer die prijzen hadden gewonnen. Uiteindelijk noemt ze dan concreet namen van ‘drie witte vrouwelijke redacteuren’ die ze ‘gaandeweg ging vertrouwen’.
Ik weet niet of het aan dat kleurenmanicheïsme ligt dat het boek als geheel voor mij een proeve van redactie en eindredactie werd. Alleen al in de zes kolommen van ‘Zwarte vrouwen en POC-vrouwen’ waarmee Echo bij wijze van eerbetoon opent, ontwaar ik meerdere foutjes in de naamgeving. Zo passeren Me’Shell Ndegéocello, Simone Atangana Bekono, Sabrine Ingabire, Munganyende Hélène Christelle in een gelijkende variant de revue. Grappig dat Ida Does verandert in Ida Hoes en zo een beetje wit wordt. Dat gebeurt in de tweede kolom, de rest van de namen durfde ik niet meer na te lezen.
Er is sprake van ‘Black Live Matters’, het sympathiserende maar Vlaamse rekto:verso heet in dit boek Rekto Verso, Marieke Lucas Rijneveld krijgt wel erg voorbarig de Pulitzer Prize toegewezen en de flapondertitel Essays, speeches & brieven werd in het binnenwerk Essays, brieven & speeches. Wat moet dit? Zou Beks’ zoon zich weggeduwd voelen door zoveel onzorgvuldigheid? Heb ik überhaupt nood aan een oordeel? Mijn hele kritische wezen raadt me aan nogmaals heil te zoeken bij een metapassage uit Ernaux’ abortusnovelle Het voorval:
(Van mijn vastberadenheid, mijn inspanningen, al dat stiekeme, zelfs clandestiene werk, in de zin dat niemand een vermoeden heeft dat ik hierover schrijf, zal prompt niets meer over zijn. Ik zal geen enkele macht meer hebben over mijn tekst, die aan het daglicht zal worden blootgesteld zoals mijn lichaam dat werd in het ziekenhuis.)
Dit zou betekenen dat elk lezen verslindend is.
Laat een reactie achter