Uit Oerhert, de debuutbundel van Astrid Haerens.
je was woordeloos
dus je verschool je in de taal van anderen
van mannen met lang haar die stelen lenen noemen
in online grotten wonen en hun hoofden schudden:
complimenteren is het ook weer niet maar goed
ik verdraag je in mijn haat, welke woorden
kun je verder nog gebruiken in deze soep van afgesleten taal
drenk je je tongen, hang je ze op
aan draden van stadsbalkonnen voel je hoe elk van je woedes wappert
uitgelachen wordt, niet in de laatste plaats door jezelf
ze zeggen kan je het beter kaderen, schuilen in een ander
jezelf copy paste naar de toekomst slepen — je antwoordt geïrriteerd
natuurlijk
besta ik alleen maar uit cyclussen ik voel toch hoe mijn baarmoeder
alles overheerst en ik die dacht dat ik controle had
over de tijd de taal ze is allang niet meer fris en spannend er schiet nog
maar weinig over, spaanders en zoveel dagen nog, spaar je krachten
want wat altijd overblijft zijn de mannen
met hun haar en hun grotten en hun lachen hun talent
om te stelen, onze buiken, tijd en taal
- probeer opnieuw
je was woordeloos
en terwijl de woede tegen de wanden van je bloedvaten bonkte
weken maanden lang zich ten slotte omdraaide naar binnen keerde
dieper afdaalde onder de korst om je longen je lever
zag je hoe wondes groeiden als bloemen van wrok
hun stuifmeel verspreidden onder een schedel
waar migraine ging wonen
zenuwen begonnen te wringen
een aanhoudend verlangen naar alcohol begon te zingen
ook hield je op met eten
Astrid Haerens (1989)
uit: Oerhert (2022)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter