(Arthur Rimbaud, 1854-1891)
Wie door het provinciale Charleville slentert kan zich goed voorstellen dat de jonge, driftige, onrustige en intelligente Arthur Rimbaud al op zestienjarige leeftijd (op uitnodiging van Paul Verlaine) vertrok naar het echte leven in Parijs. ‘Ik wil hier weg!’ Al op de middelbare school droomde hij van ontdekkingsreizen. ‘Poète et explorateur’ staat er op de gevelsteen van zijn geboortehuis in Charleville. Dichter en ontdekkingsreiziger. Als hij de poëzie heeft afgezworen, belandt hij na vele omzwervingen in Afrika, in het voormalige Djibouti en Abessinië. Daar houdt hij zich bezig met handel in onder andere goud, huiden, ivoor en wapens, zoals blijkt uit zijn Afrikaanse brieven (1880-1891). In Afrika zal de dichter van Une saison en enfer (1873) een ware helletocht door de woestijn maken, op weg naar het einde.
Tijdens een rondgang van de ene verdieping naar de andere in het Musée Arthur Rimbaud in Charleville wordt het leven van de dichter, schrijver, ontdekkingsreiziger verteld aan de hand van documenten, voorwerpen en etsen, tekeningen en schilderijen van andere kunstenaars. Zo hangt er het schilderij van Jef Rosman, waarop Rimbaud in bed ligt, gewond na het beruchte pistoolschot dat de tien jaar oudere Verlaine op zijn vriend afvuurde in Brussel. De twee dichters hebben vanaf 1872 een hartstochtelijke homo-erotische relatie. Multischizo Rimbaud met zijn wispelturige, dweperige, pesterige buien maakt Verlaine soms woest en wanhopig.
Na het pistoolschot wordt Verlaine in Brussel tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld. Niet zozeer wegens een poging tot moord, maar volgens vertaler Paul Claes zit Verlaine in de Karmelietenstraat in de gevangenis omdat hij veroordeeld is ‘voor pederastie’.
Arthur Rimbaud gewond, Jef Rosman
Rimbaud zou nog moeite hebben gedaan zijn vriend vrij te krijgen. Hij brengt hem een exemplaar van Une saison en enfer, dat hij in de Ardense hoeve van zijn moeder in Roche heeft voltooid. In het museum hangt ook een schilderij van een fier rechtopzittende moeder Vitalie Rimbaud met vastberaden, strenge blik. De vader – militair, arabist en vertaler – laat in 1860 het gezin achter. De moeder doet haar vier kinderen op de beste scholen van de stad. Ze leest haar kinderen dagelijks voor uit de bijbel. Sporen daarvan zijn terug te vinden in Une saison en enfer: ‘Genade! Heer, ik ben bang. Ik heb dorst, zo’n dorst! Ach, mijn kindertijd, het gras, de regen, het meer op de keien, het maanlicht als de klokkentoren twaalf maal sloeg… de duivel zit in de toren op dit uur. Maria! Heilige Maagd!’
‘Vitalie is een dominante vrouw,’ schrijft vertaler Per Justesen in het ‘Voorwoord’ van Afrikaanse brieven, ‘die stijf staat van angst voor de wisselvalligheden van het leven.’ Met de wisselvalligheden van haar zoon Arthur zal zij danig op de proef gesteld worden. Hij is een jongen met veel gezichten, bruisend van tegenstrijdigheden. Ontembaar. Iemand met vele ikken, voortdurend op zoek naar de andere ik. In Une saison en enfer schrijft Rimbaud met vooruitziende blik in het hoofdstuk ‘Kwaad bloed’, in de vertaling van Paul Claus uit 2000: ‘Mijn dagtaak is volbracht; ik ga weg uit Europa. De zeelucht zal mijn longen verzengen; de zon in verre streken zal me bronzen. Roeien. Kruid kauwen, jagen, roken vooral; brandewijn drinken, sterk als kokend metaal – net als onze brave voorouders rondom de kampvuren.’
In vitrines op de tweede verdieping van het museum worden voorwerpen bewaard uit de Afrikaanse periode. En foto’s, die door Rimbaud zijn gemaakt. De Société de Géographie verzoekt hem per brief foto’s op te sturen. Zij verzamelt portretten ‘van personen die naam hebben gemaakt in de geografische wetenschappen en met hun reizen’. Achter het glas liggen landkaarten, een zwaard, een sandaal, vage foto’s van een drukke markt, een landhuis, mooie portretfoto’s van meisjes, vrouwen, mannen. De reiskoffer van Rimbaud. Ook zijn doodsverklaring op een lichtblauw document, na het overlijden in het ziekenhuis in Marseille, is bewaard gebleven.
De brieven aan familie en aan vrienden over zijn ervaringen in Afrika doen qua inhoud en stijl soms denken aan brieven van Multatuli en Gerard Reve. De avonturen roepen herinneringen op aan Schimmen rond de Parula en Bericht uit Hollandia van F. Springer over diens tijd in Nieuw-Guinea. Het klagen doet denken aan Louis-Ferdinand Céline. Klagen is voor Rimbaud ‘een soort van zingen’: ‘Ik maak het nog altijd goed in dit pokkenland.’ Vanuit Aden schrijft hij op 14 april 1885 aan de familie: ‘Je leidt hier een verschrikkelijk beroerd leven voor heel veel geld. Door het jaar heen slaap ik elke nacht in de openlucht, en toch betaal ik 40 franc per maand voor logies! En zo verder. Enfin, je leidt hier het weerzinwekkendste leven op aarde, en ik blijf hier niet nog een jaar. (…) Je krijgt hier totaal geen kranten, er zijn nergens bibliotheken, de aanwezigheid van Europeanen beperkt zich tot enkele debiele handelsklerken, die hun bezoldiging erdoorheen jassen aan het biljart, het oord vervloeken en vervolgens de plaat poetsen. (…) Ik hoop overigens wel dat ik de langste tijd gehad heb in dit luizige oord.’
Als hij tien jaar in Afrika is, gaat het plotseling slecht met zijn gezondheid. Vanuit Harar schrijft hij op 20 februari 1891 aan zijn moeder: ‘Ik heb tenminste op mijn rechterbeen spataderen die me veel pijn doen. Dat krijg je ervan wanneer je je uitslooft in deze trieste landen! En bij die spataderen komt nog reumatiek.’ Hij is dan nog maar 36 jaar. De pijn in ‘die vervloekte rechterknie’ bezorgt hem slapeloze nachten. De hitte van Aden zal hem goed doen, denkt hij. Dan begint er een helse tocht, die hij met afkortingen beschrijft in een logboek. Hij laat een draagbaar maken en huurt zestien dragers. Maar de dragers raken uitgeput. ‘Ik probeer op een muilezel te rijden, het aangetaste been aan de hals vastgebonden.’ Op 30 april heeft hij driehonderd kilometer afgelegd. ‘Onnodig jullie te zeggen wat een vreselijke lijdensweg dat voor mij was. Ik heb niet één stap van mijn baar kunnen doen, mijn knie zwol zienderogen en de pijn nam voortdurend toe.’ Later zal blijken dat er een tumor in zijn knie woekert. Vooralsnog is zijn hoop gericht op het ziekenhuis in Marseille. ‘Maar het is een trieste beloning voor zoveel werk, zoveel ontberingen en moeite. Helaas! Wat is ons leven ellendig.’ Van Aden reist hij met een boot naar Marseille. ‘Ik ben heel ziek,’ schrijft hij op 21 mei vanuit het ziekenhuis, ‘heel ziek, niet meer dan een skelet.’ Van zijn jongensdroom zoals hij die beschrijft in Une saison en enfer is niets terechtgekomen: ‘Eens kom ik terug met stalen leden, donkere huid, felle blik: met dat masker zie ik er oersterk uit. Ik heb goud bij me: ik ben lui en ruw.’
De volgende dag, 22 mei, stuurt hij een telegram naar zijn moeder met de mededeling dat zijn been zal worden geamputeerd. ‘Levensgevaar. Belangrijke zaken regelen.’ Er volgen maanden van ellende. Leren lopen op een houten been, met krukken. De geboren zwerver is een mankepoot. Aan zijn zus Isabelle schrijft hij op 15 juli: ‘Wanneer iemand mij om raad zou vragen, zou ik hem zeggen: het is nu zover met u gekomen: maar laat u nooit amputeren. Laat u fileren, verscheuren, in stukjes hakken, maar sta niet toe dat men u ooit amputeert. Als dat de dood betekent, is dat nog altijd beter dan leven met minder ledematen.’ Er is maar één woord: pijn. Uit ‘Ochtend’ (Une saison en enfer):
Maar ik denk wel dat ik vandaag klaar ben met het verslag van mijn reis naar de hel. Het wás de hel; de hel van weleer, waarvan de mensenzoon de poorten heeft geopend.
Per trein reist hij naar Roche, waar zijn zus hem een maand verzorgt. Eind augustus keert hij terug naar het ziekenhuis in Marseille. De kanker is uitgezaaid. ‘Hij roept de gekruisigde Christus aan en hij bidt,’ schrijft Isabelle op 28 oktober aan hun moeder, ‘ja, hij bidt, hij!’ Rimbaud hallucineert. In de morfinedromen is hij weer de jonge dichter, als in Une saison en Enfer, in ‘Vaarwel’:
Soms zie ik aan de hemel eindeloze stranden vol jubelende blanke volkeren. Een groot gouden schip boven mij laat bonte wimpels wapperen in de ochtendbries. Ik heb alle soorten feesten, triomfen, drama’s opgevoerd. Ik wilde nieuwe bloemen, nieuwe gesternten, nieuwe lichamen, nieuwe talen uitvinden. Ik dacht dat ik bovennatuurlijke krachten kon verwerven. Wel, ik kan mijn verbeelding en herinneringen maar beter begraven! Daar gaat een glorieus leven als kunstenaar en verteller!
Arthur Rimbaud overlijdt op 10 november 1891, op 37-jarige leeftijd.
Laat een reactie achter