Het lijkt het oudheidkundige equivalent van de patat-en-frietse twisten: hoe moeten we de namen uit vreemde talen weergeven in een Nederlandse vertaling? De auteur van de Ilias, heet die Homerus of Homeros?
De beroemdste Jood aller tijden
Laat meteen duidelijk zijn: er is geen goede oplossing. In ons taalgebied duiden we de bekendste ingezetene van het Romeinse Rijk doorgaans aan met een in de Nederlandse spelling weergegeven Latijnse weergave van een in Griekse letters genoteerde Aramese afkorting van een Hebreeuwse naam. Niemand zal ervoor pleiten hem voortaan Yeshu ha-Notsri te noemen, zelfs al noemde zijn tijdgenoten hem zo.
Er is dus geen goede oplossing. Dat gezegd zijnde, er staat wél iets op het spel. Om bij dit voorbeeld te blijven: u weet dat Jezus’ ouders Maria en Jozef heetten en als u Bijbelvast bent, weet u dat het gezin verder bestond uit een Jakobus, een Joses, een Simon, een Judas en minimaal twee anoniem gebleven dochters. Ook deze namen gaan terug op Hebreeuwse originelen. Het zijn de namen die u, opnieuw in aangepaste vorm, uit de Joodse Bijbel kent als die van de aartsvader Jakob, de stamvaders Juda, Simeon en Jozef, alsmede Mozes’ zus Miriam.
Door bij de weergave van dezelfde namen de ene keer bij het Hebreeuws te blijven en de andere keer te latiniseren, valt een cruciaal stuk informatie weg. In dit geval: dat de beroemdste Jood aller tijden kwam uit een familie die nostalgisch terugblikte naar een oorspronkelijk jodendom. Dan is het een stuk minder verrassend dat Jezus meende de messias te zijn, degene die Israël zou herstellen in zijn oorspronkelijke staat.
De meertalige oude wereld
Het voorbeeld van Jezus’ familie toont enerzijds dat de weergave van een antieke persoonsnaam in het Nederlands ergens over gaat, en anderzijds dat er geen praktische oplossing is. De discussie komt dan ook terug bij elke publicatie over de oude wereld.
De aanleiding tot dit stukje is een catalogus bij een expositie over de Levantijnse havenstad Byblos, waarin namen uit vier talen terugkeerden die op vier manieren werden getranscribeerd. De aanleiding had evengoed de vertaling van Griekse poëzie kunnen zijn, of een boek over de Grote Volksverhuizingen of een artikel over islamitische wetenschap. Heet de dichter Callimachus of Kallimachos? Was het Alaric die Rome plunderde, of Alaricus of Alareiks? Heet de beroemde alchimist Jabir ibn Hayyan of toch maar Geber?
En dan zijn er nog namen die feitelijk titels zijn, wat in de antieke literatuur verrassend vaak voorkomt. De leider van de Bataafse Opstand heet in Latijnse teksten Julius Civilis, maar heette in het Germaans vermoedelijk Kivilaz, “krijger”. Wie de Romeinse auteur Tacitus vertaalt, kan Civilis laten staan, want Tacitus’ lezers herkenden er een Latijnse naam in, maar toen de Britse auteur Anthony Riches een trilogie wijdde aan de Bataafse Opstand, koos hij ervoor de opstandeling aan te duiden met de Bataafse naam.
De meertalige Oudheid
Dat het probleem onoplosbaar is, wil niet zeggen dat anything goes. Niet alle argumenten snijden evenveel hout. Of beter: de waarde van de argumenten verandert. Ik heb lang gedacht dat degenen die één systeem wilden hebben, te weinig met de voeten in de klei stonden. Als ze ooit een Nederlandse tekst hadden gemaakt waarin verschillende antieke talen voorkwamen, zouden ze nooit zo’n onhaalbare eis hebben gesteld. De enige mij bekende poging een beredeneerde norm te stellen, het “Oranje Boekje”, leek mij eigenlijk wat overbodig.
De ellende is dat het probleem opvallender zal worden. De bestudering van de oude wereld veronderstelt steeds vaker kennis van de literatuur in diverse talen. Inmiddels kan geen oudheidkundige er nog omheen. Dit is de strekking van wat bekendstaat als de DNA-revolutie. Uitleg daarvan ligt buiten het bestek van dit stukje; ik beperk me tot de constatering dat die revolutie minder heeft te maken met DNA dan met de verruiming van de context van de tekstuitleg. Omdat niemand én Grieks én Akkadisch én Latijn én Egyptisch kan leren – om ons te beperken tot de vier grootste antieke tekstcorpora – zullen we steeds meer vertalingen nodig hebben. Dat maakt het alleen maar opvallender als dezelfde klanken verschillend worden weergegeven.
In de zojuist genoemde Bybloscatalogus duikt bijvoorbeeld dezelfde klinker op als /o/, /oe/ en /u/ en dezelfde slisklank als /s/, /sj/, /sh/ en /š/. De Nederlandse egyptologen hebben vanouds een andere traditie om Egyptische namen weer te geven dan de assyriologen voor het Akkadisch, terwijl classici weer andere conventies volgen. Wanneer die in één boek samenkomen, gaat het behoorlijk storen.
Traditie en vernieuwing
Nu ik het heb over conventie en traditie: dat argument keert nogal eens terug bij de weergave van Griekse namen. Menander heet nu eenmaal Menander, zegt men dan, en als je die naam als Menandros gaat spellen, worden bibliotheekcatalogi onoverzichtelijk. Dit is een onterechte angst, want vrijwel elke catalogus is inmiddels digitaal en bevat een conversietabel.
Bovendien is de traditie bepaald niet waardevrij. Een voorbeeld is de gewoonte Karthaagse namen weer te geven in de Latijnse spelling (Hamilcar, Himilco…). Het is niet overdreven woke te constateren dat je culturen hun eigenheid ontneemt als je de eigennamen weergeeft in de taal van hun overwinnaars of vijanden. Om deze invisibilering tegen te gaan, mogen we best vernieuwen. Zoals we Kiev zijn gaan aanduiden Kyiv, zo zouden we Karthaagse namen op z’n Karthaags willen aanduiden – ware het niet dat de Karthagers geen klinkers noteerden, dat we de vocalisering vaak niet kennen en dat HMLQ een stuk onprettiger leest dan Hamilcar. Er is gewoon geen goede oplossing.
Een andere vernieuwing: steeds meer mensen hebben een hogere opleiding. Ze verlangen naar meer informatie en zullen die online gaan zoeken. Dan kom je al snel uit bij Engelse weergaven en heet de Assyrische koning die in het Nederlands Sanherib heet ineens Sennacherib.
Kortom
De onvermijdelijke inconsistentie zal steeds meer in het oog lopen en daarvoor is geen oplossing. De argumenten verschuiven wel. Het aloude beroep op de traditie is in elk geval voor de catalografie onzinnig geworden. We willen vergeten culturen niet langer invisibiliseren en we willen een professionele wetenschapsvoorlichting die mensen zo makkelijk mogelijk meer laat ontdekken.
Ik heb het nog niet gehad over namen die begrippen zijn geworden. Het is vreemd mecenaat als maecenaat te gaan spellen omdat het vernoemd is naar Maecenas. De cyrillische letters moeten we maar geen kyrillische letters gaan noemen. Het lijkt me absurd Leopolds gedicht Cheops om te dopen tot Khoefoe. Of Khufu. Of Khwyafwiy. Maar helemaal onschuldig is het niet. Had ik al gezegd dat er geen oplossing is?
Robbert-Jan Henkes zegt
Daar komt bij dat ook herspellen weer invisibiliseert… Ik heb er moeite mee om van de Oekraïense hoofstad (vier letters) in boeken die ik vertaal en die in de Sovjettijd geschreven zijn “Kyiv” te maken – zo kenden de schrijvers de stad niet en vrijwel niemand in SU. “Kiev” is trouwens een wangedrocht, ik maak er dan Kiëv van. Misschien komt er een tijd dat vertalers er net als met het n-woord maar creatief omheen moeten vertalen…
Weia Reinboud zegt
Dé oplossing voor alles bestaat zeker niet, maar soms zou je best een aanbeveling kunnen doen die een bulk of een bulkje verbetering of verduidelijking oplevert. Onze letter K komt rechtstreeks uit het Grieks, maar lezend over de Griekse oudheid kom je in namen veelal de Romeinse C tegen, wat dan weer verleid tot on-Griekse uitspraak van de k-klank. Mijn aanbeveling zou zijn om eenvoudigweg een kappa te schrijven waar een kappa stond.
Voor Russisch en Ukraiens bestaan er mooie transcriptieregels die naadloos aansluiten bij de spelling van Slavische talen die het Latijnse schrift gebruiken. Heel helder. Mooie aanbeveling om die transcriptie overal te gaan gebruiken.
Helemaal maf is een spelling als ‘Oeganda’, gauw mee stoppen. Men gebruikt daar geen vreemd schrift, het is ook niet Coeba of Koeba of Oeroeguay. Toch?