Waar Salvador Dalí een miereneter had, had Harry Mulisch een teckel die Schloempie heette. Wanneer de hond van Mulisch na menig jaar trouwe dienst overleed, haalde hij een nieuwe hond, weer een teckel, en noemde die Schloempie. Ik vermoed dat er minstens vijf Schloempie’s in het leven van Mulisch voorbij gekomen zijn, misschien zelfs meer. Ik weet niet waar ze begraven liggen, ik hoop zij aan zij met identieke grafstenen, maar ik ben het pijpenrek op Mulisch’ werkkamer (die je nog in originele staat kunt bezoeken) gaan zien als een soort surrogaat-monument voor deze hondjes, want ook de pijpen lijken veel op elkaar, zijn met velen en ik kan mij voorstellen dat Mulisch een even lullige naam als Schloempie aan zijn pijpen gaf (Wimpie? Kareltje? Vadertje Pijp?)
Waarom vertel ik dit? Omdat het motiveert. Het is voor jonge schrijvers, voor studenten Nederlands met literaire ambities, goed om te weten dat de grootste, beroemdste schrijvers van Nederland naast geniaal ook schattig, kleinburgerlijk of ronduit saai konden zijn. Door je bewust te zijn van het feit dat Lucebert niet kon zwemmen, dat Louis Couperus graag carnaval vierde en dat A. Alberts graag naar Swiebertje keek, wordt het beklimmen van de Parnassus een minder angstaanjagende bezigheid.
Jan Hanlo had een cassettebandje. Op dat bandje stonden angstaanjagende geluiden, spoken en krakende deuren vermoed ik. Hanlo zette dit bandje op vol volume aan op de benedenverdieping van zijn kleine woning, wanneer hij zelf boven in zijn slaapkamer slapen ging. Hij deed dit om eventuele inbrekers zoveel schrik aan te jagen, zodat ze zijn huisje oversloegen.
Jan Arends belde midden in de nacht de vrouw van Jan Wolkers op, om te vertellen dat Wolkers was omgekomen bij een auto-ongeluk. Wanneer de vrouw van Jan Wolkers vervolgens zei dat Wolkers rustig naast haar lag te slapen, hield Arends gewoon vol. Riekus Waskowsky was treinconducteur op internationale nachttreinen, maar smokkelde ook drugs in de tussenruimtes van de coupé’s. Fritzi Harmsen van Beek hield een pony in een bijkamer. Simon Vinkenoog heeft de lancering van de maanraket gezien. Lucebert kon niet alleen niet zwemmen, hij was zo doodsbang voor de zee dat hij er niet naar durfde te kijken.
Waarom vertel ik dit? Omdat het belangrijk is te onthouden dat schrijvers en dichters, naast lullige figuren, ook rocksterren zijn. Bijzondere paradijsvogels die je mag toejuichen vanwege de geweldige dingen die ze schrijven, maar ook om de aparte mensen die ze zijn. Ja, je hebt het nodig om te weten dat het arme stakkers waren, want anders durf je nooit een letter op papier te zetten. Maar als je eenmaal begonnen bent, is het juist de bedoeling om te weten welke malle types er allemaal op de literaire berg wonen. Je moet de fantastische verhalen kennen, om te weten in welke snoepwinkel je werkzaam bent.
Joost Oomen is schrijver. Zijn recentste boek heet Visjes.
Laat een reactie achter