Een van de eerste begrippen die mijn brugklassers dit schooljaar van mij hebben geleerd is ‘intertekstualiteit’. Ik heb de uitleg simpel gehouden. Bij intertekstualiteit gaat het om verbindingen tussen teksten. Een intertekst is een tekst die in een andere tekst terugkomt. Sprookjes en bijbelverhalen worden vaak gebruikt als interteksten. Een tekst kan ook een liedje of een film zijn. Voor een uitgebreidere uitleg, zie de bijdrage ‘Intertekstualiteit‘ in het digitale handboek Didactiek Nederlands van Levende Talen.
In een lessenserie over Wij slaven van Suriname (1934) van Anton de Kom, waarvoor ik de hertaling van Jet Doedel in de reeks Eenvoudig communiceren naast passages uit de originele tekst heb gebruikt, komt de spin Anansi voor. Anton de Kom vergelijkt de moed en vindingrijkheid van de opstandige marrons met die van de spin die vanuit West-Afrika meereisde met de tot slaaf gemaakten en ook in de verhalen op de plantages een hoofdrol speelde.
Er is een Afrikaans sprookje over de spin Anansie. De kleine spin Anansie zit op de rug van een grote tijger. Anansie bijt de tijger met kleine, giftige beten. De tijger is woest. Zo gaat het met de marrons en de blanken ook. De blanken zijn woedend over de aanvallen op de plantages. Dat gespuis moet worden vernietigd!
Anton de Kom, Wij slaven van Suriname. Hertaling Jet Doedel.
Het web van Anansi
We hebben binnen de lessenserie een kort verhaal gelezen van Arend van Dam uit zijn Kinderboekenweekgeschenk De diamant van Banjarmasin (2020). In dit verhaal, dat wordt verteld vanuit het perspectief van de jonge Judith de Kom, staat het schriftje centraal waarin Anton de Kom de Anansi-verhaaltjes opschreef die hij aan zijn kinderen voorlas. De verhalen uit dat schrift zijn dit jaar door Querido uitgegeven als Anangsieh tories. Verhalen van de spin uit Suriname. Ik las een van de verhalen voor in de klas en ook de passages uit het nawoord van Raoul de Jong waarin hij schrijft welke betekenis Anton de Kom voor hem heeft.
Dit verhaal is een groot verhaal. Veel groter dan ik in dit stuk vertellen kan, vrees ik. In Wij slaven van Suriname vertelde Anton alles wat ik niet had geleerd op de middelbare school: de geschiedenis van zijn voorouders die ook de geschiedenis van mijn voorouders was. Hij vertelde dat we in Afrika ontvoerd waren en over elkaar heen poepend, kotsend en plassend op slavenschepen naar de andere kant van de oceaan werden gebracht. Dat we daar werden verkocht op een slavenmarkt en te werk werden gesteld op plantages, waar we tegen elkaar werden uitgespeeld, mishandeld en gehersenspoeld, om geld te verdienen voor onze Europese ‘eigenaars’. Hij vertelde hoeveel deze verschrikkelijke geschiedenis te maken had met Nederland, het land waar ik werd geboren. Hij vertelde me ook dat we altijd verzet hadden gepleegd, dat we alle onderdrukking niet zomaar hadden laten gebeuren. En dat we er, ondanks alles, in waren geslaagd om het leven door te geven, tot het leven uitkwam bij mij.
Ik stamde niet af van slaven, bewees hij me. Ik stamde af van koningen en koninginnen, van mensen met een enorme kracht, van wie de rest van de mensheid van alles kon leren.
Raoul de Jong, Nawoord in Anangsieh tories. Verhalen van de spin uit Suriname.
We hadden net gelezen dat Anton de Kom als Surinaamse scholier in Paramaribo niets geleerd had over de slavernij en zijn eigen geschiedenis, waarin de marrons zo’n belangrijke rol spelen. Raoul de Jong leerde op school niets over Anton de Kom. Toen hij zijn boek las, ging er een wereld voor hem open en las hij boeken over de slavernij en Suriname en schreef hij zelf een boek over Suriname.
Alles wat deze schrijvers me vertelden resulteerde na zeven jaar in mijn eigen boek, Jaguarman. Ik was zesendertig toen het uitkwam. Even oud als Anton toen Wij slaven van Suriname verscheen.
Raoul de Jong, Nawoord in Anangsieh tories. Verhalen van de spin uit Suriname.
Zo leerden mijn brugklassers hoe schrijvers van verschillende generaties tekstwebben weven die continenten overspannen en die steeds groter kunnen worden, en hoe lezers steeds opnieuw betekenis geven aan verhalen.
Patronen
Nu we Patroon (2022) van Marco Kunst lezen, herkennen de leerlingen moeiteloos de intertekstuele relaties in deze fraaie jeugdroman over een 16-jarige jongen die per ongeluk zijn beste vriend heeft gedood. Mylo, de ik-verteller in Patroon, verwijst naar vertrouwde films en teksten als Dora, Jip en Janneke en virale socialmediavideo’s. Ook verwijzingen naar kabouters en sprookjes komen veelvuldig voor.
Dora leeft in een wereld waar alleen avonturen light voorkomen: als ze drie keer zegt dat Zwieber niet moet stelen, dan betert Zwieber zijn leven. Als de zingende stenen opzij moeten, dan vraag je dat en dan gáán de zingende stenen opzij! Dora’s problemen zijn nooit heftiger dan een lichte kriebel, en de oplossing is altijd te vinden door het volgen van een stappenplan: óver de blije bergen, lángs de zingende stenen en dan náár het kleurige bloemenveld.
Dora is totaal infantiel, onschadelijk, en saaier dan een blokuur Frans. Behalve als je stoned bent. Dan is het epische shit.
Marco Kunst, Patroon.
Ik noemde Mees’ ouders ome Corné en tante Pascalle. Mees en ik waren net geen buren, net geen Jip en Janneke, mevrouw Szymansky woonde tussen ons in, maar we mochten door haar tuin naar elkaar toe.
Marco Kunst, Patroon.
Lezers
Ik onderzocht met mijn klas het effect en de functie van deze verwijzingen. ‘Herkenning’, zeiden mijn leerlingen over wat Dora en Jip en Janneke bij hen oproepen. ‘Je weet dat het een boek van nu is.’ ‘Het is realistisch.’ En: ‘Je krijgt zin om weer naar Dora te gaan kijken.’
De functie lijkt in het verlengde van de nostalgie te liggen. Mylo roept herinneringen op aan zijn kindertijd, toen Mees nog leefde, en vergelijkt zijn eigen situatie met die van Dora en Jip en Janneke, merken een paar leerlingen op. Door het contrast tussen het overzichtelijke leven van de fictionele figuren uit zijn jeugd, die verwijzen naar een tijd dat zijn eigen leven nog onschuldig was, en zijn huidige leven dat in scherven ligt wegens Mees’ dood wordt duidelijk hoe moeilijk Mylo’s positie is. Hij heeft last van schuldgevoelens en moet verwerken dat Mees nooit meer terugkomt. Geen wonder dat hij verlangt naar de heile Welt van zijn vroege kindertijd en de veilige fictie die toen belangrijk was. Het verhaal dat hij zelf schrijft op aanraden van zijn therapeut is onveilig omdat hij nog niet weet wat de uitkomst is. Is hij schuldig aan de dood van Mees of niet?
Na de les realiseer ik me dat mijn brugklassers zojuist een fictionele tekst hebben gelezen die juist niet kinderachtig is, maar die hen uitdaagt na te denken en betekenis te geven aan wat Mylo vertelt over zijn vriendschap met Mees, zijn verdriet om zijn afwezige vader en het schuldgevoel dat hem kwelt.
Melchior Vesters zegt
Dank voor de leestip en mooi voorbeeld van al vroeg beginnen met de kennismaking met een web aan verhalen.
Hoe reageerden deze jonge leerlingen op jouw voorbeeld Anansi’s web, en hoe lang duurde het voorlezen + bespreken in totaal? En begrijp ik goed dat je vervolgens een werkvorm gaf bij passages uit Patroon? I
Ik doe dit soort dingen ook wel eens; alleen de opbrengst bij lln. wisselt. Soms krijg ik heel mooie interpretaties terug, soms echter hebben lln. de puf niet meer voor de tweede werkvorm waarbij meer eigen denkwerk vereist is. Er zit vermoedelijk een sweet spot qua lengte van voorlezen + instructie en de eerste werkvorm, daarom ben ik benieuwd naar jouw ervaringen.
Marie-José Klaver zegt
Over mijn lessenserie over Anton de Kom publiceer ik binnenkort een wat uitgebreider artikel. Ik kies steeds minder voor werkvormen en steeds meer voor klassengesprekken.