Tot ik enkele jaren geleden naar de stad verhuisde, bezocht ik in het dorp waar ik ben opgegroeid steevast dezelfde kapster. Vanaf mijn twee jaar legde zij mijn haar om de paar maanden in min of meer dezelfde plooi, om al knippend en kammend min of meer dezelfde verhalen op te dissen. Toen ik na mijn studententijd vertelde dat ik verderging in onderzoek, klonk dat mijn kapster niet onbekend in de oren: haar zoon was doctor in de bioingenieurswetenschappen, dus ze wist wel wat het betekende om in de wetenschap te zitten. Maar hoe je als neerlandicus óók wetenschapper kon zijn, dat was haar minder duidelijk. ‘Zeg hen daar maar dat ze de spelling niet om de paar jaar veranderen’, drukte ze me maar op het hart. Heel anders verging het mijn tweelingbroer, die als leraar in het secundair onderwijs een erg herkenbaar beroep uitoefende, dat bovendien voldoende voer voor discussie opleverde om een knipbeurt netjes op te vullen: ‘Hoe doen de kinderen het?’ ‘Niet te druk met de examens?’ Zelf onderging ik de weinig gerichte vragen lijdzaam, en liet haar maar in de waan dat ik vanuit mijn schamele plekje in de historische letterkunde enige invloed op de voorkeurspelling kon uitoefenen.
Nu ik terugkijk op deze episode besef ik dat ik een kans gemist heb om haar te enthousiasmeren voor het prachtige vak waarin ik terecht ben gekomen. Want ook al zijn de verhalen waar wij mee aan de slag gaan honderden jaren oud, ze ademen dezelfde hartstochten, dezelfde passies, dezelfde teleurstellingen en pijn waar mensen vandaag nog steeds mee worstelen. En wat de middeleeuwse letterkunde in mijn ogen dan nog verheft boven de moderne, is dat je die verhalen vervat liggen in boeken die met eindeloos geduld handmatig zijn overgeschreven, die vervolgens oorlogen, stormen, rampen en stoffige zolders van achteloze eigenaars hebben getrotseerd om vandaag zorgvuldig gekoesterd te worden in bibliotheken en archieven. In die eeuwenoude handschriften, die soms even onschatbaar en kostbaar als beduimeld en beschadigd zijn, proef je de kabbelende schoonheid van het Middelnederlands, zo vreemd en toch zo herkenbaar. Daar liggen prachtige verhalen voor het oprapen, vaak in een gepaard rijm dat aan de teksten nog een poëtische schoonheid verleent. Daar moet een kapster, en misschien zelfs een bioingenieur, toch ook wel voor warm te maken zijn?
Ik heb de voorbije jaren geleerd dat hoe ver de middeleeuwen ook van ons verwijderd lijken, het telkens toch weer lukt om mensen– studenten, maar ook een breder publiek – ermee te enthousiasmeren, ongeacht hun achtergrond of voorkennis. Als medioneerlandici vormen we de brug tussen de rijke literatuur uit de middeleeuwen en een publiek dat verrast, geïntrigeerd en geboeid raakt door het verleden. Als we hen weten te blijven raken, met herkenbare verhalen, met fascinerende boeken of tot de verbeelding sprekende illustraties, dan kan het vak nog honderden jaren mee.
Bram Caers is postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit Leiden en coördinator van de BNTL in Brussel.
Laat een reactie achter