Ook meer dan een kwarteeuw later blijft dit voor mij een van de meest revelerende passages uit de geschiedenis van de neerlandistiek: “Eigenlijk zijn er drie literaturen: de Nederlandse, de Vlaamse, en de Vlaamse voor zover erkend door de Nederlandse uitgevers. De tweede kent de Noord-Nederlander niet – er is dus geen sprake van een eenheid. De eerste en de derde samenvoegen tot de literatuur van Noord en Zuid zou een daad van puur imperialisme zijn.” Aldus Ton Anbeek in de inleiding van zijn Vlamingloze literatuurgeschiedenis die in 1990 Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1885-1985 heette en, na massaal protest uit het Zuiden, vanaf de vijfde druk in 1999, Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885-1985. Dat veel Vlamingen het niet apprecieerden dat die originele titel suggereerde dat Vlamingen geen deel uitmaakten van de Nederlandse literatuur – dat valt nog te begrijpen. (De typering in Ons Erfdeel was kernachtig: “lachwekkend”. Die van Carel Peeters in VN enigmatisch: “bijna niet te verantwoorden”.) Dit was echter nog het minste probleem.
Want wat was er met Suriname gebeurd? En met de Antillen? En met de Nederlandstalige literatuur die tot diep in de door Anbeek behandelde periode in Zuid-Afrika werd geschreven? Maar toppunt van al was toch de hierboven geciteerde verklaring. Zo onversneden wordt Hollandse arrogantie zelden opgediend. Wat er staat is natuurlijk waar, maar veelzeggend is vooral wat er niét staat. Want er bestaat natuurlijk ook nog een vierde literatuur: de Nederlandse, voor zover erkend in Vlaanderen. En dus ook een vijfde: de Surinaamse. En een zesde: de Surinaamse, voor zover erkend in Nederland. En een zevende: de Surinaamse, voor zover erkend in Vlaanderen. Etc. Etc. Ons telraam blijkt al snel te klein.
Het probleem met Anbeek was dus zijn hollandocentrisme. Dat is in ons vak de afgelopen jaren vaker aangeklaagd (Lisanne Snelders had het in haar proefschrift over de compartimentalisering van de Nederlandse literatuurgeschiedenis: de “Ander” mag weliswaar soms meedoen, maar dan wel in z’n eigen hokje), maar de ultieme vraag en uitdaging is natuurlijk hoe dit op te lossen.
Ik zie maar een uitweg: de radicale loskoppeling in ons vakgebied van Nederlandse taal, natiestaat Nederland, Nederlands grondgebied en in het Nederlands geschreven literatuur. Zolang “Nederlands” zowel naar het Europese land Nederland verwijst als naar de taal en de cultuur van alle Nederlandstaligen, en zolang onze studies enkelvoudig “Nederlandse taal en cultuur” heten, blijven we in deze knoop zitten. Elleke Boehmer en Sarah De Mul deden ons nochtans tien jaar geleden al een alternatief aan de hand. In hun boek The Postcolonial Low Countries verkozen ze “neerlandofoon” als term, “to refer to the manifold Netherlands languages variations spoken by persons, groups or localities across the globe, including the Netherlands, Flanders-Belgium, Suriname, the Caribbean island nations of Aruba, Curaçao, and Sint-Maarten, parts of France and Germany, Indonesia, South Africa, the United States, Canada, and Australia.”
Ik denk dus dat we nog een stap verder moeten gaan: niet alleen de postkoloniale letterkundestudie, maar het hele vak moet radicaal gedecentreerd worden. Aan de schadelijke misvatting dat onze literatuur vooral “Nederlands” zou zijn, kan niet snel genoeg een einde komen.
Geert Buelens is hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Utrecht.
Bas Jongenelen zegt
Ik vind het woord ‘Nederlandstalig’ ook een prima woord om literatuur in de neerlandofone taal mee aan te duiden.
J.Z. Herrenberg zegt
Ik zou, om de knoop te ontwarren, ook liever ‘Nederlandstalig’ of, met de vorige spreker, ‘neerlandofoon’ gebruiken.
Voor mij persoonlijk is er ook een knoop: geboren en getogen in Amsterdam, zo ‘Hollands’ als wat, met familie in Edam en Monnickendam, maar – ook met die vader uit Suriname, een land dat ik nog moet bezoeken… Ik voel me cultureel Nederlander en Europeaan, maar vanwege een Surinaamse vader zou ik tot de Surinaamse literatuur moeten behoren. Waarom moet hier de vader belangrijker zijn dan de moeder?
Ik ben liever onclassificeerbaar Nederlandstalig of neerlandofoon.
Willem Huberts zegt
Nederlandstalig. Lost het probleem in één keer op;.
Bas Jongenelen zegt
In de inleiding van mijn boek https://www.kleineuil.nl/educatief/basisboek-historische-letterkunde-details vermeld ik dat ik met het woord ‘Nederlands’ vooral ‘Nederlandstalig’ bedoel en dat ‘Nederlands’ dus niets met landsgrenzen of nationaliteit te maken heeft. Ik snap het probleem ook niet zo goed. Nederlandse literatuur is literatuur die in het Nederlands geschreven is. Waar dat de schrijver zich bevond op het moment dat hij / zij de tekst schreef is volstrekt irrelevant en welk paspoort de schrijver op zak heeft is ook volstrekt irrelevant.
Geert Buelens zegt
ik denk dus niet dat woonplaats en/of paspoort irrelevant zijn. het maakt uit of je in het hart of de periferie van een taalgebied woont of wordt uitgegeven (zie “de Vlaamse voor zover erkend door de Nederlandse uitgevers”). en voor de tekst maakt het ook uit in welk land je gesocialiseerd bent (wat is je referentiekader? voelt het AN als je moedertaal of als een taal die je je min of meer eigen hebt gemaakt?), etc
Bas Jongenelen zegt
Maar als je vindt dat de Nederlandse literatuur gedecentraliseerd moet worden, dan vind je toch dat de woonplaats van de auteur irrelevant is? Als het je uitmaakt in welk land een auteur gesocialiseerd is, dan wil je de literatuur dus niet decentraliseren.
Laat ik voor mezelf spreken: als ik doceer of schrijf over Nederlandse literatuur, dan maakt het mij niet uit waar de literaire tekst geschreven is. Als ik spreek of schrijf over sonnettenkransenkransen, dan interesseert het mij niet of Olax in Den Haag in eigen beheer er eentje gepubliceerd heeft, of Evi Aarens die bij een Amsterdamse uitgeverij zit. Als iemand in Suriname met een Surinaams paspoort een Nederlandse sonnettenkransenkrans publiceert, dan hoort deze er ook bij. Als iemand met een Nederlands paspoort en woonachtig aan de Schilderskade 66 te Amsterdam een Friestalige sonnettenkransenkrans schrijft, dan hoort deze auteur niet bij de Nederlandse literatuur. Ook niet als deze tekst door De Bezige Bij uitgegeven wordt.
Geert Buelens zegt
die woonplaats is, denk ik, wel van belang. je kunt wel vinden dat die erbij hoort (doe ik ook!), maar de kans dat die Surinaamse sonnettenkrans jou bereikt is meteen veel kleiner als die in Suriname (of Vlaanderen) wordt uitgegeven. oproep tot decentrering gaat wat mij betreft over iets anders: dat al die plekken er in de Nederlandstalige literatuur evenveel toe doen; dat de eigenheid van die varianten erkend wordt, los van de vraag waar iets is uitgegeven; dat Nederlandse studenten hun taal als een internationale taal leren zien; dat de in Nederland geschreven en gedrukte literatuur een variant is en geen vanzelfsprekende norm (centrum), etc
Bas Jongenelen zegt
Dat ben ik dus helemaal met je eens: alle literatuur doet er toe, niet alleen de literatuur die op een bepaalde plaats (Amsterdam dus) is uitgegeven. Daarom vind ik het raar dat je zegt dat de plaats waar een literair werk tot stand is gekomen juist wel belangrijk is. Nee, dat is het niet. Want alle literatuur doet er toe. Er is geen periferie, er is geen centrum. Althans: laten we toch daarnaar streven. Literatuur in de Nederlandse taal geschreven (of in een variant die tot het Nederlands behoort) is Nederlandse literatuur.
Frank Keizer zegt
“Er is geen periferie, er is geen centrum.” Zo ver is het helaas nog lang nog niet. Maar daar moeten we inderdaad naar streven. Dat vergt wel nadenken en ingrijpen op het niveau van infrastructuur en dus de verdeling van middelen en macht. Daar zijn nog grote stappen te zetten.
Joannes Maas zegt
Het gaat over literatuur in de Nederlandse taal en de Nederlandstalige letterkunde. Al eeuwenlang grensoverschrijdend. De huidige nationale grenzen zijn geen taalgrenzen en relatief recent getrokken. Nederland en België bestaan pas sinds 1830. We spreken toch ook niet over de Belgische literatuur. Een non-discussie. Helaas bestond en bestaat in bepaalde landen of bezette gebieden een taalpolitiek systeem, dat het gebruik van een ‘vreemde’ taal’ verbood of verbiedt; zelfs nu in OekraIne!
Marc van Oostendorp zegt
Het gevaar is dat je de ene willekeurige, door de politiek ingegeven afbakening (landsgrenzen) vervangt door een andere: die rondom talen (‘het Nederlands’) die net zo goed willekeurig is, politiek bepaald, en bedoeld om mensen uit te sluiten. De Nederlandse cultuur (zeker ook de Nederlandse literatuur) is ook altijd medevormgegeven door mensen die niet noodzakelijkerwijs ‘neerlandofoon’ waren, of zij nu Fries spraken of Jiddisch, Turks of Frans.
Ik denk dat het vak niet zo precies af te bakenen, maar dat in ieder geval zowel landsgrenzen (alles wat in Nederland of Vlaanderen gesproken wordt hoort erbij) als taal (alles wat door sprekers ervaren wordt als Nederlands hoort erbij) gebruikt moeten worden.
Willem Huberts zegt
‘… bedoeld om mensen uit te sluiten.’ Dat vind ik wel erg boud gesteld, want heus niet iedere afbakening is bedoeld om anderen bewust uit te sluiten, dunkt me.
Marc van Oostendorp zegt
Ik kan me eigenlijk geen andere functie van een afbakening voorstellen dan om iets buiten te sluiten. Dat is ook niet per se negatief: in het onderhavige geval is duidelijk dat de neerlandistiek niet alles en iedereen kan bestuderen en ook dat niet iedereen er per se nadeel van ondervindt als ze wordt buitengesloten. Je moet je alleen bewust zijn van hoe je een en ander afbakent en waarom.
Willem Huberts zegt
Om 14.14 schreef je: ‘…iets buiten te sluiten.’ Dat is iets anders dan hetgeen je om 08.39 schreef: ‘…mensen uit te sluiten.’ Tegen die eerdere formulering verzette (en verzet) ik me.
Marc van Oostendorp zegt
In dat geval houden we het op buitensluiten.
joannesmaas zegt
Het moet niet gaan om insluiten of uitsluiten. Als Jacques Brel in het Frans zingt is die tekst Franstalig – maar geen Frankrijks en als hij in het Vlaams zingt, is dat niet Belgisch, maar Nederlandstalig.
Frank Keizer zegt
Als ik er even op door denk kleven er toch ook “kosmopolitische” gevaren aan dit postkoloniale perspectief. Het probleem bijvoorbeeld met de Surinaamse literatuur is dat die zich niet of nauwelijks op nationaal niveau kan manifesteren, maar wel in de metropool. Het is niet mogelijk om werkelijk te decentreren en de laten we zeggen autochtone fase over te slaan. Zolang de infrastructuur in Suriname achterblijft, dreigt nog steeds cultuurimperialistische inlijving bij de Nederlandse literatuur. Dit gebeurt op dit moment bijvoorbeeld met het werk van Anton de Kom en Astrid Roemer.
Geert Buelens zegt
Dat is een heel belangrijk punt, Frank. Het Surinaamse geval is natuurlijk veel extremer (omdat er nauwelijks sprake kan zijn van een eigen infrastructuur), maar zelfs in het rijke Vlaanderen is die infrastructuur nog altijd slechts beperkt aanwezig.
Huib Riethof zegt
Hebben Engels (English) en Frans (français) er geen probleem mee dat de betreffende taal vernoemd is naar het land van oorsprong, hoewel zij wereldwijd worden gesproken en in allerlei varianten uiteenvallen? – Indien ja, dan zou deze discussie best wel eens haar wortels kunnen hebben in de typisch Vlaamse frustratiegeschiedenis.
Geert Buelens zegt
Uiteraard speelt dit ook in andere landen. Zie bijvoorbeeld de naamsverandering van de opleiding aan Cornell: “English literature” heet daar nu “Literatures in English”
Huib Riethof zegt
Niet erg overtuigend.
Het syndroom: “Jij ben groot en ik ben klein en da’s nie eerlijk!” Is trouwens op ander vlak, namelijk het Europese-, heel veel voorkomend bij onze nationaal-Nederlandse taalgenoten. Veel vaker tenminste dan bij Nederlandstalige Belgen.
Croyez-en mon expérience bruxelloise pendant 25 ans. 🙂
Melchior Vesters zegt
@ Huib Riethof: de bijdrage van Buelens plaatsen als uiting van Vlaamse frustratie… lijkt me niet correct, maar om dit soort overdrijvingen kan ik altijd wel lachen!
@ Geert Buelens: is stelling nemen tegen Anbeeks boek van meer dan 30 jaar geleden nog wel actueel? Het komt op mij over als de academisch postmoderne reflex op nationalisme: natie als essentialistisch concept dat gedeconstrueerd moet worden. Je voegt er een afkeer tegen een dominante, ‘hollandocentrische’ norm aan toe. Maar zo’n postkoloniale machtsanalyse is toch ook al 30 jaar niet meer vernieuwend? Pleiten voor totale decentrering – dekoloniaal activisme – klinkt als echo van extreem cultuurrelativisme (tegen het idee dat het Westen ‘beter’ is), nog zo’n versleten denkwijze van de jaren negentig.
Om het gesprek een nieuwe kant op te duwen: de letterkunde anno 2022 moet zich niet richten op deconstructie van een dominante norm, maar op het begrijpen van reconstructie en dit accepteren als sociaal fenomeen. Neem bijv. nationalisme: we hebben sinds Fortuyn nu 20 jaar een heropleving ervan gezien. Dit enkel afwijzen lijkt mij geen maatschappelijk haalbare oplossing; nationalisme is een blijvertje. Ja, het construeert een dominante norm – maar in een taalgebied heb je altijd tijdelijk dominante normen. Het construeren van disciplinerende normen is eigen aan elke samenleving.
In plaats van reeds bekende kritiek te uiten op hollandocentrisme is het vruchtbaarder om te kijken hoe de dominante norm is veranderd in 20 of 30 jaar. Want het centrum is altijd in enige relatie met de periferie. Geen gelijkwaardige relatie, maar in ieder geval anders en mogelijk gelijkwaardiger dan in 1990. Afgaande op het curriculum tijdens mijn studie zeg ik: het zit wel goed met de aandacht voor de periferie. Jazeker, dit bevestigt toch weer het bestaan van centrum en periferie: zo ligt in de grond nu eenmaal de sociale dynamiek, de dialectiek…
Geert Buelens zegt
Die aanpak van Anbeek heb ik nooit begrepen als een deconstructie van de natiestaat. Eigenlijk integendeel: door te benadrukken dat de Nederlandse literatuur binnen Nederland een eigen systeem vormt (waar Vlaamse auteurs slechts heel beperkt deel van uitmaken), bevestigde hij die natiestaat als sociale realiteit. (Waar ik, voor alle duidelijkheid, geen probleem mee heb. Anbeeks keuze leek me en lijkt me nog altijd volstrekt verdedigbaar. Meer nog: mijn eigen poëziegeschiedenis ‘Van Ostaijen tot heden’ ging van dezelfde premisse uit, maar dan met Vlaanderen als focus.)
Die geciteerde formulering van Anbeek lees ik als een symptoom. En vandaag is het nog altijd een symptoom. Verschillende jaargangen studenten moesten heel lang naar deze formulering kijken voor ze zagen wat er eigenlijk staat, welke blinde vlek hier speelt. Wie zelf in het centrum woont, moet écht oefenen om zich die andere blik eigen te maken. En dat geldt overigens voor Vlamingen evenzeer: er kwam dertig jaar geleden veel Vlaamse kritiek op Anbeek, maar Suriname werd in dat verband nooit genoemd. Zo heeft iedereen z’n blinde vlekken.
Jij suggereert dat je dit al allemaal weet en dat het dus oude koek is, maar ook dat schrijf je – zo suggereert alvast je tekst hierboven – vanuit dat ‘hollandocentrische’ perspectief. De vernieuwing die je bepleit is in de Vlaamse Neerlandistiek al een kwarteeuw een belangrijk aandachtspunt. En dat is het overigens ook in de Utrechtse Onderzoeksmaster Nederlandse Literatuur en Cultuur. Daar bestuderen we dit ‘sociaal fenomeen’ systematisch, het meest uitgesproken in de module ‘Vergelijkend Nationalisme’, waarin we het Nederlandse, Vlaamse, Surinaamse, Indonesische nationalisme onderzoeken en vergelijken. De reconstructie van post-Fortuyn-Nederland hoort daar uiteraard bij.
Dat mijn bijdrage een echo zou zijn van de strijd “tegen het idee dat het Westen ‘beter’ is”, begrijp ik niet. Ligt Vlaanderen niet ook in het Westen?
Melchior Vesters zegt
Ingaande op je laatste zin: ik associeerde, misschien ten onrechte, jouw pleidooi voor radicale decentralisatie met dekolonialisme, en dekolonialisme associeer ik o.a. met ingaan tegen het genoemde denkbeeld.
W.b. actualiteit: het kan natuurlijk dat studenten zich niet per se kritische vragen stellen bij het lezen van Anbeek. Dat wil echter nog niet zeggen dat ze op dezelfde hollandocentrische manier kijken als Anbeek. Het hollandocentrisme van vandaag (bijv. dat van mij) is niet meer dat van 30 jaar geleden, bedoel ik.
Berthold van Maris zegt
Het feit dat mensen in het ene buurland (Belgie) dezelfde taal spreken als hier maakt hun literatuur niet per se interessanter dan die van het andere buurland (Duitsland, Engeland) waar men een andere taal spreekt.