Geschiedenis van het Nederlands in 100 literaire werken (20) – Nu noch
Nu noch is een van de bekendste kluchten uit de late middeleeuwen. Een man klaagt bij zijn buurman over zijn vrouw die altijd ruziemaakt. Wat moet hij doen? Zijn buurman zegt: je moet vanaf nu als ze iets zegt, alleen nog maar zeggen ‘nu noch’ . Dat doet de man, maar het leidt natuurlijk vooralsnog vooral tot meer conflict, want de vrouw wordt woedend van dat almaar herhaalde nu noch. Ze haalt er een priester bij die een wonderlijke bezweringsformule uitspreekt die al evenmin mag baten. Het enige dat uiteindelijk helpt is dat de man te eten krijgt en de vrouw hem om vergiffenis smeekt voor haar gekijf.
Tekstvoorbeeld
Ic wil u belezen en besweeren
Ende manen, bij al dat u mach deeren,
Bij nach rudders ende bij avond troncken,
Die achter den hoven de belle cloncken,
Bij cocketoijsen, bij neckers, bij maren,
…………….
Ende bij den drollen int weer weghen,
Bij catten die te danssen pleghen
Tswomsdaechs, ende bij varende vrauwen,
Dat ghij zecht, up goeder trauwen,
Wat u letten mach of ghebreken.Man.
Nu noch.Pape.
Wat? En condij anders niet spreken?Wijf.
Neen hij, zeker, heere.Pape.
Tjan, noch bemane ic u meere
Bij den zonnen boom en bijder manen,
Die Allexander verfierde in wanen,
Ende bij alle doode papen,
Ende ic bemane u bij alle die gheselschapen,
Dat te Babeloniën leijt up tcasteel.De man.
Nu noch.Pape.
Weij, Godt hebs deel,
Ic en weet niet wat hem mach letten.Ghebuere.
Ofmen hem teten gave?
Hertaling
Priester.
Ik wil u bidden en bezweren
en vermanen, dat u bij alles wat u kwaad kan doen:
bij nachtridders en alfen
die achter het hof de bel luiden,
bij basilisken, bij watergeesten, bij brengers van nachtmerries,
…
en bij trollen op kruispunten
bij katten die plegen te dansen
op woensdag, bij de toverheksen,
dat u naar eer en geweten
zegt wat u heeft aangetast.
Man.
Kom maar op.
Priester.
Wat? En kun je niks anders zeggen?
Vrouw.
Nee, dat kan hij niet, meneer pastoor.Priester.
Zo, dan vermaan ik u nog een keer
Bij de boom van de zon en die van de maan
Die door Alexander de Grote in diens wanen gebruskeerd werden
En bij alle dode priesters
En ik vermaan u bij alle soldaten
die in Babylon bij het kasteel gelegerd zijn.Man.
Kom maar op.Priester.
Ach, God moge ons bijstaan.
Ik weet niet wat hem kan schelen.Buurman.
Als we hem eens te eten gaven?
Over de taal
Kluchten kun je lezen voor de alledaagse taal. Iedereen wordt geparodieerd, maar vooral ‘het volk’. De lol moet hebben gezeten in de herkenbaarheid, zoals ook nu de lol van een klucht nog zit in de bekendheid. De figuren zijn misschien typetjes, maar het publiek moet ze dingen hebben horen zeggen die het gewend was.
Zoals tussenwerpsels en stopwoorden, die in de taal opborrelen en weer uit elkaar spatten. In het geciteerde fragment zegt de priester bijvoorbeeld tjan (zoiets als ‘bij Sint Jan’) en weij (o wee). En dan is er het voortdurend terugkerende nu noch dat voor zover ik kan zien al decennia vertaald wordt als toe maar, wat ik als vroege 21e-eeuwer zelf alweer een beetje ouderwets vindt klinken.
In het Corpus Middelnederlands komt de uitdrukking verder niet voor. Af en toe gebruiken schrijvers wel de woorden nu noch achter elkaar, maar dan in een andere context, zoals nu noch nemmermeer (nu noch nimmermeer, nu niet en nooit). Zonder deze klucht hadden we nooit van dit modewoord van zeshonderd jaar geleden geweten.
Zoiets geldt ook voor de uitdrijvingsformules die de priester spreekt en die een parade geven van allerlei wezentjes waaraan mensen nog geloofden, of waarvan ze in ieder geval gehoord hadden: nachtridders, avondtronken, kokketoisen, nekkers, maren. In 1974 determineerde de taalkundige J.A. Huisman al die wezens – de hertaling hierboven heb ik grotendeels op zijn gezag gemaakt. Huisman wijst er ook op dat in eerste instantie de priester komt met dit soort wezens uit de ‘inheemse’ toverschaar, en als dat niet werkt overgaat tot het kennelijk nog zwaardere geschut van Alexander de Grote en de oosterse magie.
Huisman schreef zijn stuk in discussie met de oorspronkelijke editeur van Nu noch, P. Leendertsz, die in 1907 (in dit vak kijken we niet op een paar decennia) de toespraak van de pastoor vooral had behandeld als een grap. In 1917 (dus razendsnel) had een zekere A. van Herk die suggestie ook al van de hand gewezen. Het lijkt mij, zeg ik zoveel decennia na dato, allebei waar. Huisman toont overtuigend aan dat je door de tekst heel serieus te nemen kunt ontdekken dat al die schijnbare onzin wel degelijk verwijst naar bekende zaken. Tegelijkertijd is het natuurlijk ook allemaal amusante onzin. De toehoorders zullen niet heel bang zijn geweest van nachtridders of avondtronken, anders was er in zo’n klucht niet naar verwezen. Maar ze wisten wel waar het over ging. (Frank Willaert merkt nog op dat hij denkt dat de grap erin lag dat de priester alleen maar verwijst naar heidens bijgeloof, naar moslims en naar dode priesters.)
Met dank aan Frank Willaert
Ton Harmsen zegt
Heel mooi: het is dus geen onzin wat de pape in de klucht zegt. Alexander de Grote beledigde inderdaad de boom van de zon en van de maan omdat die hem zijn vroege dood voorspelden. Zij smijten hem hun hof uit. Illustraties op een blog van de British Library, en het verhaal in het Nederlands bij Maerlant, Alexanders Geesten (X, 760) (p. 369).