Louis Couperus treft Hergé in een verhaal van Manon Uphoff
In Begeerte, de bundel waar Manon Uphoff in 1995 mee debuteerde, geven de verhalen knipogen naar elkaar en naar andere verhalen. In het titelverhaal maakt de lezer kennis met ‘het meisje’, nog maar net vijftien. Zij houdt van sprookjes, ‘maar niet die waarin alles tot een zoet einde komt’:
De Zeemeermin die in de golven tot schuim sterft, de Sneeuwkoningin die het hart van een kind tot ijs kust en de Rode Schoentjes, waarin het meisje Karen gedwongen wordt te dansen bij het graf van haar moeder – die interesseerden haar.
Het gaat hier om wrede en moderne sprookjes van Hans Christian Andersen. In het vervolg van het verhaal wil het maar niet lieflijk of sprookjesachtig worden. Aan het einde van het verhaal keren bij het meisje de zeemeermin, de IJskoningin en de rode schoentjes, nu in het gezelschap van de engel Gabriël, terug in de herinnering. Andersen omsluit zo de geschiedenis van ‘begeerte’.
De bundel besluit met het intussen befaamde verhaal ‘Poep’. De eerste zin van dat verhaal luidt:
Er was eens een aardige, lange man die heel arm was en nooit veel te besteden had.
Het klassieke begin van een sprookje. De kwalificaties ‘aardig’ en ‘arm’ houden in sprookjes doorgaans de belofte in dat aan die man rijkdommen gaan toevallen. In de bundel echter sluiten de negen voorafgaande verhalen zo’n lieftallig vervolg bij voorbaat uit.
Uitverkocht
In een tweetal opzichten is de geciteerde zin van het verhaal ‘Begeerte’ programmatisch: de verhalen bieden behalve de ontmanteling van suikerzoete wereldbeelden ook de verbinding met andere teksten en genres. Programmatisch voor de bundel en misschien zelfs voor het hele oeuvre.
Wie meer van Manon Uphoff heeft gelezen, ziet in haar werk vaker dromen in duigen vallen en veelvuldig verbindingen met andere literatuur. In haar ‘oer-boek’ Vallen is als vliegen is een prominente rol weggelegd voor het kolossale lettergeschenk van de vader aan de dochter: het ‘in rood linnen gebonden boek’ met de sprookjes van Andersen. Ook hier weer aandacht voor de zeemeermin en de rode schoentjes van Karen. Veel van de vader mag dan de haat van de dochter voeden, maar: ‘Hij had me het Andersen-boek gegeven.’
Terug naar de bundel Begeerte. De knipogen naar andere teksten zijn misschien het opvallendst in ‘De operazangeres’, een bevreemdende geschiedenis, in veel opzichten afwijkend van de in de bundel overwegende ‘gezinsgeschiedenissen’. In ‘De operazangeres’, het achtste van de tien, gaat het over een oude man met een pijnlijk en slecht passend kunstgebit. Hij wil in de Staatsopera in een ongenoemde plaats een concert bijwonen. Het gaat om het concert van de diva Sonya Forzafiore, wier afbeelding op een billboard de oude man tot (on)voorzichtige opwinding brengt, maar wanneer hij bij de kassa een kaartje wil kopen, blijkt de voorstelling uitverkocht en daarmee dan eindigt het eerste van de vijf delen van het verhaal.
Apotheose
Voor heel veel lezers moet de beginscène associaties oproepen, met het bekende verhaal ‘De binocle’ van Louis Couperus, zoals de figuur van Sonya, bijgenaamd ‘De leeuwerik van Milaan’, herinnert aan de zangeres Bianca Castafiore, in veel avonturen van Kuifje befaamd als ‘de Milianese nachtegaal’. In ‘De operazangeres’ ontmoet Couperus Hergé.
‘De binocle’ van Couperus is bepaald geen sprookje, maar in de herwerking van het verhaal door Manon Uphoff krijgt het verhaal het karakter van een groteske. Aanvankelijk loopt het concertbezoek van de oude man langs de lijnen van het tweede deel van Couperus’ verhaal.
Bij Couperus is er voor een jonge toerist, vreemd in Dresden, een eerste operabezoek. Dat eindigt ternauwernood geweldloos. Na een witregel en vijf jaar later is er een tweede operabezoek: aanvankelijk was er geen plaats, maar kort voor aanvang blijkt er nog een kaartje beschikbaar. Bij het eerste operabezoek slingert de aandacht van de toeschouwer heen en weer: met zijn toneelkijker (‘binocle’) haalt hij de scènes uit de opera van Wagner dichtbij, maar als hij afgeleid wordt en de diepte van de zaal in zich opneemt, krijgt hij de aanvechting om de kijker naar beneden te gooien, het grijze publiek in. Bij het tweede bezoek keert de obsessie van de toerist in versnelde vorm terug. Op een tweede witregel in het verhaal volgt een apotheose, van grote afstand waargenomen.
Groteske
In het verhaal van Uphoff is er maar één dag: de oude man ziet een billboard met het beeld van de zangeres, wil het concert bijwonen, hoort bij de kassa dat de voorstelling uitverkocht is , maar later die dag blijken er kaartjes geretourneerd te zijn en dan is er toch plaats. De oude man is niet het slachtoffer van een obsessie, maar in de ban van de pijn door het kunstgebit. Ook zijn aandacht gaat heen en weer: van de moordende pijn naar het overkokend verlangen naar Sonya. In het vierde deel is sprake van ontsporing: in de mond van de oude man staat een puist op springen, de pijn is niet langer te harden, en de zangeres hapert, zij piept en kucht. In de zaal blijken velen ineens op de hoogte van de voornaam van de oude man: Basje. De zangeres hervat na grote aandrang van het publiek haar zang en Basje zet het op een hinderlijk hoesten. Sonya zingt tot slot Basje de zaal uit.
In het werk van Manon Uphoff weerklinken zoals gezien meer dan eens echo’s van Andersen, maar in dit verhaal is Couperus dan aanwezig. In een gesprek met Bas Heijne in de Bibliotheek van Den Haag (27 oktober 2013; te zien via YouTube), onder leiding van Arjan Peters, bekende zij een Couperus-liefhebber te zijn en in de vele ‘onderdrukte passies’, in het werk van Couperus, veel van zichzelf herkend te hebben.
Uphoffs herwerking is een saluut aan het werk van Couperus, al treedt in haar verhaal een volstrekt ander mens- en wereldbeeld naar voren. Bij Couperus botsen het rationele en irrationele, bij Uphoff de pijn en de seksuele drift. Couperus verhaal eindigt in een drama, waarvan de omvang vooral gesuggereerd wordt, bij Uphoff lijkt de ontknoping absurd en passen bij een groteske.
Erotiserend
In ‘De operazangeres’ vind je bovendien een verbinding tussen twee culturele werelden: die van Couperus en Hergé. Niemand zal echter nu nog met droge ogen verklaren dat dat een ontmoeting is van hoge cultuur en lage cultuur.
Interessant (en vooruitwijzend naar ander werk van Uphoff) is in ‘De operazangeres’ de rol van de oude man, voorzichtig overgeleverd aan de verloedering, en die van het billboard. Is de oude man ‘in krijtkostuum’ een verbeelding van de vader uit Vallen is als vliegen en van de vele vaders uit Begeerte? Het affiche van Sonya heeft een erotiserend effect op Basje, zoals er in de bundel Begeerte meer (terloopse) optredens zijn van porno op papier. Maar beschouwingen over vaders en porno in het werk van Manon Uphoff mogen anderen geven.
Laat een reactie achter