In mijn bijdrage van 26 juli jl. in Neerlandistiek heb ik laten zien hoe de regel ‘Spel nooit een t in de imperatiefvorm’ voor het hedendaags Nederlands te beargumenteren is. Een van de lezers grijpt het stuk aan om een aantal ergernissen over taalgebruik te uiten. Aan het eind van de reactie klinkt dreigend: ‘Er zijn natuurlijk nog veel andere ergernissen, maar ik wil het kort houden.’ Uit deze reactie geef ik hier twee andere opmerkingen weer, waarop ik vervolgens zal ingaan.
- ‘Ik begrijp dat taalkundigen een taal als een levend organisme beschouwen dat voortdurend verandert. Het zou al heel wat minder ergernis veroorzaken indien de regels dan ook aangepast worden.’
- ‘Eén ding is zeker: de Nederlanders en ook de Vlamingen koesteren hun taal niet.’
Enkele bronnen van ergernis
De eerste opmerking is zeer raadselachtig. Er worden door de lezer diverse ergernissen besproken. Deze hebben allemaal betrekking op verschijnselen in schriftelijk taalgebruik, die duidelijk een weerspiegeling vormen van de taalwerkelijkheid. Die wordt altijd onbewust door de taalgebruikers zelf bepaald en die volgen daarbij hun taalgevoel. Dit laat zien dat taal inderdaad een levend organisme is. Die nieuwe verschijnselen komen voort uit andere regels, maar die worden niet meteen door alle leden van een taalgemeenschap toegepast. Na verloop van tijd kan de nieuwe regel dan standaard worden. Dit lijkt de eerste opmerking van de lezer uit te drukken, maar dan zou de ergernis er juist uit moeten bestaan dat de regels (voor standaardisering) in zijn ogen niet snel genoeg die taalwerkelijkheid volgen.
De imperatief
Wat de lezer ook mag bedoelen in dat eerste citaat, in mijn bijdrage over de spelling van de imperatief heb ik laten zien dat de standaardregel voor het hedendaags Nederlands om de t in de imperatief nooit te spellen, die taalwerkelijkheid volgt. Ik heb een citaat gegeven uit een taalleerboek voor hoofdonderwijzers uit 1936 waarin wordt opgemerkt ‘Het gaat niet aan voor te schrijven, dat de imperatief meerv. moet de bestaan uit stam + t. Noch in de omgangstaal, noch in de geschreven taal wordt een dergelijke vorm meer gebruikt.’ Daaruit blijkt dat die imperatief-t al een eeuw niet meer te horen is. Ondanks de standaardregel in het hedendaags Nederlands krijgen we van de lezer te horen: ‘Toch denk ik dat het belangrijk is dat we dat onderscheid tussen enkelvoud en meervoud blijven maken bij de imperatief.’ Waarom de lezer dat vindt, wordt niet verteld. Feit is dat hij daarmee ingaat tegen een standaardregel die de taalwerkelijkheid als fundament heeft, en ook tegen zijn eigen opvatting in het eerste citaat.
Genus en referentieel geslacht
Een merkwaardige zaak is volgens de lezer de zogenaamde ‘haar’-ziekte. Die zou erop wijzen ‘dat er geen enkel onderscheid meer gemaakt wordt tussen het grammaticaal geslacht van de substantieven.’ Als voorbeelden geeft hij onder meer (cursivering van mij, JNT): Het museum heeft haar eigen collectie aangevuld met een nieuwe Rembrandt, en De regering heeft zijn beleid aangepast (overigens geen voorbeeld van die ‘haar’-ziekte). Hier komt de bekende verwarring naar voren van genus (woordgeslacht) en referentieel geslacht. Het genus van regering is commuun. Voor ‘regering’ kan je ook het de-woord man invullen en dan zou de zin in zijn ogen natuurlijk in orde zijn. Het punt is hier dat de lezer het eigenlijk over referentieel geslacht heeft. Die zegt onder andere dat je in het hedendaags Nederlands met ‘haar’ verwijst naar substantieven die eindigen op –heid, –ing, enzovoort. Die ‘botsing’ tussen woordgeslacht en referentieel geslacht kwam al voor in het Sanskriet. In het hedendaags Nederlands associeert de taalgebruiker vaak woorden als instituut, parlement en dergelijk met een vrouwelijk referentieel geslacht. Het is niet goed duidelijk waarom dat zo is. Bij verwijzing naar ‘regering’ met ‘zijn’ kan ik me nog voorstellen dat dit vooral gebeurt als deze (voornamelijk) door mannen wordt ingenomen. Ook komt men uitingen tegen als ‘Het schip is veilig met haar bemanning aangekomen.’ Schepen hebben vaak vrouwelijke namen en de verklaring daarvoor én voor de botsing van woordgeslacht en referentieel geslacht zou hier ermee te maken kunnen hebben dat zeelieden hun schip ervaren als een entiteit met eigenschappen die zij als vrouwelijk ervaren. We dreigen daarmee wel op een terrein te komen waar we veel onze vermoedens moeten laten spreken en voorzichtigheid met dergelijke uitspraken is dan ook geboden.
Sterke drank en sterkedrank
De lezer zegt dat hij tegenwoordig in teksten ‘de meest vreemde morfologische varianten’ van aan elkaar schrijven tegenkomt. Als voorbeeld noemt hij sterkedrank. Een ziekte noemt hij het niet, maar ook dit verschijnsel wekt ergernis bij hem op. We hebben hier echter niet te maken met een soort omgekeerde ‘Engelse ziekte’ (waarbij samenstellingen in het Nederlands los gespeld worden: auto portier, tuin sproeier), maar met een samenstelling die een specifieke betekenis heeft. Enkele vrienden zitten in de tuin feest te vieren. Klaas heeft snel achter elkaar twee halve liters bier naar binnen gewerkt. Tien procent alcohol staat op het blik. ‘Nou, dit is een sterke drank zeg’, merkt hij op. Vriend Johan heft lachend zijn glas wodka naar hem op. Hij is aan de sterkedrank. Een vergelijkbaar voorbeeld is hogehoed. Volgens de officiële spelling kan je deze samenstellingen los spellen: sterke drank en hoge hoed. De betekenis zou dan niet anders zijn dan die van de betreffende samenstellingen. Daarom geeft de adviessite het volgende aan.
‘Beide spellingen zijn correct (…) Omdat sterkedrank zijn letterlijke betekenis ‘drank met een hoog alcoholgehalte’ niet is kwijtgeraakt, wordt het bijvoeglijk naamwoord sterke ook vaak los geschreven.’
Dit standpunt is begrijpelijk en komt er dus op neer dat sterke drank hetzelfde kan betekenen als sterkedrank als men het heeft over het alcoholpercentage. Zo kan hoge hoed hetzelfde betekenen als hogehoed als het gaat om de hoogte van de hoed. We zouden er naar mijn mening van moeten uitgaan dat er naast deze betekenisovereenkomst tussen de woordgroep en de daarvan afgeleide samenstelling, een specifieke betekenis bestaat van dergelijke samenstellingen, die te maken hebben met de soortnaam ervan. Dus sterkedrank als soortnaam voor een drank met een alcoholpercentage boven de vijftien procent, en hogehoed als soortnaam voor de cilinderhoed, die in de vroege 19de eeuw voornamelijk gedragen werd door de hogere klassen. Dat impliceert dat je van bier geen sterkedrank maakt door er flink wat wodka bij te gieten en evenmin een gleufhoed omtovert in een hogehoed door hem wat hoger te maken. Waar het echter hier om gaat is dat de ontwikkeling van woordgroep naar samenstelling een natuurlijk taalproces is en het aan elkaar spellen van de beide woorden sluit aan bij die specifieke betekenis die de samenstelling als soortnaam heeft. De spelling volgt hier dus keurig die taalwerkelijkheid.
Aan het begin gaf ik twee citaten uit de reactie van de lezer. Wat betreft de tweede uitspraak zou ik willen opmerken dat de generalisatie die daarin gemaakt wordt, wel heel ver gaat en eigenlijk ook kant nog wal raakt. Zelf ben ik dol op mijn beide moedertalen en ik hoop ze nog lang te mogen bestuderen. Je kinderen koester je echter niet door ze in de kelder op te sluiten zodra ze aangeven eraan toe te zijn het huis uit te gaan.
Laat een reactie achter