De polder en het riet
De polder zegt: Ik lig hier op mijn rug
en tuur de ganse lieve dag naar boven;
misschien is het verbeelding maar ik vind
dat ik aldus de wolken beter zien kan …
Of is het tóch verbeelding … zegt de polder.
En ondertussen schopt het water tegen het riet
met blote voetjes, aldoor met blote voetjes
tegen ’t riet dat niets terug doet en dat droomt
en dat maar wacht en dat maar droomt van …
Neen, niet daarvan …
Van zes Chinese paardenharen droomt het,
van zes Chinese haren uit de witte staart,
uit de Chinese staart van Kwin Yang’s witte ros.
Van die zes haren zou Kwin Yang, als hij nog leefde,
een wit penseel vervaardigen en daarmee zou hij
het wachtend riet vereeuwigen, als hij nog leefde …
Maar hij is dood, allang, allang … allang, allang,
Kwin Yang.
Maar sst, verzwijg het! Zeg het niet tegen het riet!
Het zou zo treurig worden, ’t riet, als het dat hoorde.
Het zou ineens de blote voetjes van het water
niet meer verdragen.
De polder zegt: Ik lig hier op mijn rug
maar als het donker wordt dan wil ik wel eens even
mijn ogen sluiten, want de wolken in het donker
maken mij eenzaam. En de vogels in het donker
maken mij eenzaam.
Of is het tóch verbeelding … zegt de polder.
Annie M.G. Schmidt (1911-1995)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter