Ik las, op mijn tropische haciënda, in twee dagen het briljante proefschrift van Edwin Praat over Gerard Reve. Ik geloof niet dat ik ooit een met zoveel vaart en jeu geschreven officiële bijdrage aan de neerlandistiek gelezen heb – en dat niet alleen omdat het onderwerp daar een handje bij helpt. Juist ingewikkelde sociologische theorieën zet Praat heel helder uiteen en hij maakt minstens zo helder duidelijk waar het in die theorieën aan schort. Bijna hetzelfde geldt voor narratologische concepten – bijna hetzelfde, maar dat kan aan mij liggen. Praats stijl maakt dat je door wilt lezen in plaats van gedeeltes overlezen om eventueel alsnog iets te snappen.
Praat heeft Bourdieus kunstsociologie nodig om te laten zien hoe Reve vanaf het eind van de jaren zestig spot met de regels van de kunst. Hij proclameert zich dan nadrukkelijk als een schrijver met een winkel en neemt afstand van het onmaatschappelijke, bohemienachtige dat de kunstenaar aan zou moeten kleven in zijn belangeloze scheppingsdrang waarin het alleen gaat om kunst. Het model Van Gogh, zeg maar. Omdat Reve vanaf het eind van de jaren zeventig in zijn boeken een personage ‘Reve’ bij elkaar fabuleert waarin fictie en werkelijkheid onontwarbaar door elkaar lopen, heeft Praat de narratologie nodig. Aan wie of wat moet je bijv. de racistische uitspraken van het personage toeschrijven? Aan het personage dat zich ook laat kennen in interviews? Maar ook in die interviews stuit je op een oprechte mythomaan.
Het model Van Gogh en – in de Nederlandse literatuur – het model Kloos. Ik zou wel eens een studie willen lezen waarin Couperus langs Bourdieus meetlat werd gelegd: een schrijver die er al schrijvend er een behoorlijk luxueuze levensstijl op nahield en heel wat personages schiep met kunstenaarspretenties. Of neem de verheven symbolistische dichter Boutens aan wie de verheven symbolistische dichter Leopold zich ergerde omdat hij het bij een uitgave van zijn – Leopolds – bundel had over geld.
Meer dan driehonderd pagina’s in twee dagen. Online, een oude laptop en een rechte houten stoel. Hoofd, nek, zitvlak en nog zo het een en ander. Voor de wetenschap moet men lijden.
Laat een reactie achter