De zes völkische lezingen van de Friese schrijver Fedde Schurer uit 1941 en 1942
Een tsjerne is een karnton, een ton om boter in te maken. In de negentiende eeuw hoorden zulke tonnen thuis in de kelders van Friese veeboerderijen, waar de boerin verantwoordelijk was voor het botermaken. Toen rond 1880 het vermoeden rees dat de karnende Friese boerin de kantjes eraf begon te lopen, schreef de Leeuwarder archivaris Wopke Eekhoff een brief aan schrijver en voordrager Waling Dijkstra. Of die misschien niet een degelijke voorbeeldvrouw op papier kon zetten, om de Friese economie te redden.1 Het werkelijke probleem was echter niet de boerin, maar de technologische achterstand van de Friese veehouderij vergeleken met die in een land als Denemarken.
Neemt niet weg dat het naoorlogse, nieuwe Fries-literaire tijdschrift De Tsjerne modern wilde zijn. Het eerste nummer verscheen in januari 1946. Ideologisch leider was de hoofdredacteur van de krant Heerenveensche Koerier, dichter en Fries beweger Fedde Schurer (1898-1968). Het eerste stuk in dat eerste numme is van zijn hand, het in de Friese literatuur beroemd geworden manifest ‘De bining forbritsen’ (de binding verbroken).2 Inhoud: de verplichte solidariteit van Friese schrijvers met de Friese nationale beweging, met de belangen van het Friese volk, was voorbij. Een serieuze schrijver kon niet langer tegelijk ook beweger zijn, dat zou het niveau van de literatuur maar verlagen. Hij moet zich vrij van de beweging maken. Niet langer knielen voor de menigte. Hoge kunst!
Schurer, een christelijke onderwijzer, pacifist, een Friese cultuurnationalist die zich in de jaren twintig en dertig ontwikkelde tot een van de belangijkste Friese dichters, tevens Statenlid voor de CDU, na de oorlog journalist en onder meer Kamerlid voor de PvdA, stond in Fryslân toen al in brede kring in hoog aanzien. Zijn leven en werk is door hem zelf beschreven in De besleine spegel (1969) en door Johanneke Liemburg in Fedde Schurer (1898-1968). Biografie van een Friese koerier (2010). Wie zijn manifest goed leest, merkt toch al snel dat hij zich niet werkelijk kan ‘losmaken’. Zijn eigen ondergrondse verzetsblad De Rattelwacht, dat hij als een voorganger van De Tsjerne beschrijft, was een ‘illegale duif uit de Friese ark’, schrijft hij. De Tsjerne richt zich tot het literatuurminnend deel van het ‘Friese volk’ en de verschijning ervan is van groot belang: ‘De ochtend gloort weer over Fryslân.’ Zulke taal klinkt natuurlijk bekend. Dezelfde Friese nationalisten die voor de oorlog in de Friese beweging de leiding hadden, kregen een plek in de redactie.3 Dat maakte het verbreken van verbindingen al op voorhand nogal onwaarschijnlijk.
Wat dat betreft kunnen nu nog altijd ontdekkingen worden gedaan. Fedde Schurer, bijvoorbeeld, blijkt in de oorlogsjaren 1941 en 1942 een zestal publiekslezingen te hebben gegeven, waarvan krantenverslagen bestaan. Die lezingen worden in geen handboek of (auto)biografie of artikel genoemd.4 Wat eraan opvalt: Schurers denken in die lezingen over de rollen van Friese schrijver en Friese beweging verschilt hemelsbreed van ‘De bining forbritsen’. Ik geef hieronder korte weergaves, waarin ik in de woorden van een reeks krantenstukken vertel wat Schurer naar voren bracht. De lezingen zelf zijn bij mijn weten niet bewaard gebleven:
Lezing op het Fries Jeugdcongres in Leeuwarden, Zalen Schaaf, nieuwjaarsdag 1941.5
Fedde Schurer spreekt onder de titel ‘Vaderlandse hoop’ over de lerende jeugd. Die moet z’n plaats innemen in het Friese volk, die heeft een ereschuld te voldoen. Want het zijn hun voorgangers geweest, de geestelijke leidslieden op de dorpen, de dominee, de schoolmeester, de dokter, de notaris, die veel aan het Fries hebben misdaan. Het Fries heeft dankzij hen de naam gekregen dat het geen taal was voor gestudeerde mensen. Dat is de schuld van het intellectualisme, dat Fryslân het moeras in heeft gevoerd en het een minderwaardigheidsgevoel voor z’n taal en z’n wezen heeft bezorgd. De houding van intellectuelen ten opzichte van het Fries moet veranderen. De studenten komen uit een geslacht dat eens de schande van Fryslân was, maar dat nu de hoop van Fryslân is, omdat ze hun kennis in dienst willen stellen van de verrijking van het Friese volk.
Lezing in boekhandel Minerva in Amsterdam, ter gelegenheid van de opening van een tentoonstelling van It Fryske Boek, op 1 november 1941.6
De uitgestalde boeken getuigen van wat er in het Friese volk leefde en leeft. Schurer wijst erop dat Fryslân door de eeuwen heen altijd een sterk eigen leven heeft gekend, een krachtige levenswil, die vorm zocht in de literatuur. Die levenswil toont zich ook in de strijd om onderwijs in het Fries, een strijd die gaat om het bestaan van het Friese volk. De taalstrijd maakt dat voor hem elke regel die hij schrijft een daad voor zijn volk is. De taalstrijd verbindt de schrijver met zijn volk, waarvan hij zich de stem weet. De literatuur staat midden in de beweging.De taalstriid ferbynt de skriuwer mei syn folk, dêr’t er him de stim fan wit. De literatuur stiet midden yn de beweging. Door die gemeenschappelijke strijd, die alle aandacht opeist, kan de Friese schrijver geen individualist zijn. Wat de literatuur betreft, de Jongfriese literatuur is teveel buiten het Friese volk om gegaan. Daar is een reactie op gekomen. Nu levert het volk zelf de stof. De schrijversgeneratie van tegenwoordig staat veel dichter bij het volk. De schrijvers hebben ondervonden dat ook in het beschouwen van het eigene zich een wereld van schoonheid kan openbaren: de microscoop laat net zoveel wonderen zien als de telescoop.
Lezing op het Elfde Friese Studentencongres, op 23 december 1941 in De Groene Weide in Leeuwarden.7
Fedde Schurer spreekt over ‘Eenheid en Eensgezindheid’. In het bij de tijd houden van de Friese taal moeten de mannen van de wetenschap eensgezind samenwerken met heel het volk. Intellectuelen en werkers moeten niet op elkaar neerzien, ze moeten zich als Friezen één en gelijkwaardig voelen. Ze moeten samen sterk en eensgezind blijven. Doet men dat, bouwt men metelkaar aan de Germaans-christelijke cultuur van het volk, dan mag men de toekomst met vertrouwen tegemoet zien.
Lezing op de Kerstsamenkomst van het Christelijk Fries Gezelschap, op 28 december 1941 in de koffiekamer van De Harmonie in Leeuwarden.8
Fedde Schurer spreekt over ‘Baken en Tij’. Nu is er weer het oorlogstij en opnieuw een streven naar eenheid, waaraan verder kan worden gebouwd op Germaans-christelijke basis. Dat het Friese volk hechter aaneensluit zal noodzaak en winst zijn. Het pad moet worden gebaand voor Friese eenheid, voor een algemene beweging. Het Fries Gezelschap en het Christelijk Fries Gezelschap zouden onder één leiding moeten worden gebracht. Het gaat om het bestaan, om de toekomst van het Friese volk en de tijd dringt naar eenheid. In de strijd zullen er geen aparte bataljons zijn, tenzij met een goede werkverdeling.
Lezing op een avond van Friese verenigingen in Hilversum, op 6 maart 1942 in het Hof van Holland.9
Fedde Schurer spreekt over ‘Volkseenheid’. De Friese beweging heeft als doel dat de Fries buiten Fryslân en de jongere generatie zuiver Fries blijven en dat Fryslân een eenheid blijft, niettegenstaande alle tegenstellingen. De terp, waar de Fries in alle tijden veilig was voor de vloed, vormde zijn zelfstandige karakter, de zee als de oneindige wijdsheid zijn vrijheidsbegrip. Terp en zee zijn symbolisch voor de Friese volksaard.
Lezing op de Openluchtbijeenkomst van de Bond van Fries Nationale Jeugd, op 25 juli 1942 in Olterterp.10
Fedde Schurer spreekt voor zo’n 150 mensen over ‘De Jeugd en Fryslân’. Fryslân is de naam die de jeugd tot een geheel maakt. In die naam schuilt de eenheid en verbondenheid met het volk. De Friezen, die van de Germaanse stam zijn, hebben de christelijke cultuur en daarop moet de toekomst worden gebouwd. Friezen moeten wij zijn en mensen van onze tijd. Dat is niet gemakkelijk, en daarom is er veel werk aan de winkel.
Tot zover de lezingen. Met andere woorden: de Friese schrijver en de Friese beweging zijn voor Schurer in 1941 en 1942 nog altijd, en heel erg duidelijk, twee kanten van dezelfde medaille.
Hij gaat ver in zijn dienstbaarheid aan het Friese volk, hij spreekt over ‘levenskracht’, ‘ereschuld’ en volksopbouw op een ‘Germaans-christelijke basis’. De Duitse bezetter en diens trawanten viel dat laatste vast ook op. Zijn dichtwerk werd gesignaleerd door de Deutsche Zeitung in den Niederlanden op 3 februari 1943. Auteur I.H.W. merkte op dat ‘die erbauliche und zugleich markige Poesie des jungen, begabten Dichters Fedde Schurer durch eine ausgeprägte nationalistische Tendenz gekennzeichnet [wird]’.11 En in januari 1944 schreef volkskundige Sytse Jan van der Molen in het NSB-blad Groot Nederland over de nieuwste Friese literatur: ‘Men heeft meer dan voordien naast het onbestreden recht van de individualiteit van den kunstenaar het beginsel der volksverbondenheid op den voorgrond geplaatst (naar de karakteristiek van Fedde Schurer) (..).’12
Schurer zelf was zeker geen collaborateur. Hij raakte tegen het einde van de oorlog betrokken bij het verzet, hielp onderduikers en kwam in 1944 met het illegale blad (één nummer) De Rattelwacht. Maar in de periode dat hij bovenstaande lezingen hield, en Friese boeken in Amsterdam aan de man bracht, in die tijd kregen de Joden in J in hun paspoort gestempeld en niet veel later werden ze ontslagen. Uiteindelijk kon men bezwaarlijk nog op pad gaan om de Friese ‘volksverbondenheid’ te verkondigen. In 1942 begonnen de Duitsers met razzia’s en deportaties. Wat betekenden dan die terp en dat vergezicht aan de Noordzee nog?
‘De dichter blijft Fries’
Dan is de oorlog voorbij. Als het eerste nummer van De Tsjerne verschijnt, leest beschouwer S. van de Dragtster Courant in ‘De bining forbritsen’ dat Schurer ‘ruimer ademhaalt’; over het stuk zelf zegt hij niets.13 Collega-recensent F. (Eeltsje Boates Folkertsma) is in het Friesch Dagblad blij met de geproclameerde eigen plaats voor de schrijvers, los van de beweging. Toch gaat het voor hem slechts om een relatieve zelfstandigheid, want: ‘scheiding tussen literatuur en beweging is (..) niet mogelijk. De dichter blijft Fries. Zijn bestaan wortelt ten diepste in het Friese leven’.14
Dat is ook Jan Piebenga van mening, de essayist en hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant, die de tweede druk van zin literaire handboek Koarte skiednis van de Fryske skriftekennisse (1957) besluit met: ‘De mystieke eenheid van Friese beweging en Friese literatuur kan op straffe van afsterven niet worden verbroken.’15 Klaes Dykstra in zijn Lyts hânboek fan de Fryske literatuer (1977) noemt het artikel van Schurer wel, maar besteedt er verder geen aandacht aan.16
Men wilde, zoveel is duidelijk, een al te radicale interpretatie van ‘De bining forbritsen’ niet voor rekening nemen. Het ‘nooit weer’ dat uit de tekst sprak en het pleidooi voor een hoger literair peil waren natuurlijk prima, maar daar ging het niet om. Een vrijheidslievende modernist als Trinus Riemersma had dat later goed in de gaten. Een Friese schrijver was volgens Riemersma noodzakelijkerwijs tegelijkertijd een beweger, want al diens teksten bevorderen immers het gebruik van de Friese taal. ‘Schrijven in een minderheidstaal is een bewegingsdaad, of men dat nu wil of niet. Een Friese schrijver is dus een beweger, maar hij hoeft dat niet iedere dag te vermelden’, bracht hij in 1993 naar voren op het Kerstcongres van Friese studenten in het Franeker café Bogt fen Guné.17
De afgelopen zoveel jaar lijkt er echter weer meer behoefte te bestaan aan een echte verbroken verbinding. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de Spiegel van de Friese poëzie (1994). Daarin verschijnt het artikel van Schurer als een ‘keerpunt in de ontwikkeling van de Friese literatuur’, het ‘weerspiegelt ook het algemene paradigma dat het in de literatuur zuiver en alleen om het literaire werk gaat’.18 Diezelfde l’art pour l’art insteek is ook aan te treffen in het nieuwste handboek voor Friese literatuur, het in 2008 verschenen Zolang de wind van de wolken waait (2006).Voor beide publicaties was de wens om de Friese literatuur begrijpelijk neer te zetten voor een Nederlandstalig publiek belangrijk. Daar hoorden schema’s bij, indelingen, waterscheidingen. Daarbij komt ook dat de tijd veel individualistischer geworden was. In de digitale 21e eeuw betekent zoiets als ‘het Friese volk’ heel wat minder dan vroeger. Met als consequentie dat het niet slechts gemakkelijker wordt, maar ook logischer lijkt – wat het dus niet per se is – om afscheid van bindingen te nemen.
Politiek, taal, kunst
Maar dat hoeft onze kijk op de historische werkelijkheid nog niet te verduisteren. De lezingen van Schurer uit 1941 en 1942 vestigen de aandacht op persoonlijke motieven om na de oorlog afstand te nemen van de deels door collaboratie gecompromitteerde Friese beweging. Was hij als een manifest presenteerde, als een opdracht aan Friese schrijvers, was in feite vooral een waarschuwing aan zichzelf, en daarnaast een politieke geruststelling voor de (Nederlandse) buitenwacht. Die kon zo op een afstand worden gehouden. De Friese literatuur liet met het nieuwe blad De Tsjerne zien dat men lessen uit de oorlog had getrokken.
In de praktijk leefden bewegingsmotieven ook in De Tsjerne gewoon verder, naast de ‘autonome’ literatuur. De Tsjerne deed beide – zoals Friese literaire bladen allemaal wel in een of andere verhouding beide hebben gedaan. En literaire normen verkennen, formuleren en handhaven, of doorbreken, en een rol spelen in de Friese taalwerkelijkheid. Bij alle individualisme en persoonlijke profielen van de moderne tijd is het niet verkeerd om daar op te wijzen: op het feit dat taalgebruik er maatschappelijk toe doet. Zelfs als het niet opzettelijk zo’n effect nastreeft. Politiek, taal en kunst zijn niet te scheiden. Alle literatuur heeft politieke kanten.
Schurer, bovendien, was en bleef een volksdenker. Of hij dat nu wilde verbergen of niet. Al in 1948 nam hij de facto afstand van zijn verbroken vebinding, in z’n eigen Heerenveensche Koerier. Mensen zijn geen toevallige exemplaren tussen al de miljoenen van de wereld, schrijft hij daar. ‘De mens is gegroeid uit en in zijn volk. Dat volk bestaat als een levende eenheid, en die eenheid vormt zich als zodanig in het wereldleven.’ Serieuze schrijvers zouden niet in zo’n kleine taal als het Fries schrijven, ‘als er niet die wonderlijke binding was met die zo bezwaarlijk te omschrijven eenheid van leven, die men volk noemt’.19
Literatuur
Liemburg, Johanneke, Fedde Schurer (1898-1968). Biografie van een Friese koerier (Friese Pers Boekerij, Leeuwarden 2010)
Dykstra, Klaes en Bouke Oldenhof, Lyts hânboek fan de Fryske literatuer (2e dr.; Afûk, Ljouwert)
Oppewal, Teake et.al., red., Spiegel van de Friese poëzie. Van de zeventiende eeuw tot heden (2e pr.; Meulenhoff, Amsterdam 2008)
Oppewal, Teake et.al., Zolang de wind van de wolken waait. Geschiedenis van de Friese literatuur (Bert Bakker, Amsterdam 2006)
Piebenga, Jan, Koarte skiednis fan de Fryske skriftekennisse (2e dr.; Laverman, Drachten 1957)
Schurer, Fedde, De besleine spegel. Autobiografy (Moussault, Amsterdam 1969)
*
Abe de Vries (1965, Wijnaldum) is promovendus aan de Universiteit Utrecht en werkt aan een biografie van Waling Dijkstra. Een eerdere versie van dit artikel verscheen in het Friesch Dagblad.
1Brief Wopke Eekhoff aan Waling Dykstra. Ljouwert, 27 augustus 1879. Tresoar, Waling Dykstra Argyf, D3M77. ‘Waling moat ek de freon fan alle Friezinnen wurde en benammen fan ús Fryske jongfammen’, skriuwt Eekhoff. ‘En dêrta is nou gelegenheid. (..) By it besprekken fan dizze wichtige saak foel my dêrom yn: as Waling Dykstra sa goed wêze woe om yn ’t Frysk in boekje te skriuwen [oer it boerebedriuw en it bûtermeitsjen]. (..) As jo Haitskemoai dêr nei jo tinken te âld foar wêze soe, dan woe ik jo wol in oar minske yn betinken jaan. Foar hûndert jier kaam it wurkje út: De reis fen Maaike Jakkeles nei Ljouwert (..)’
2Fedde Schurer, ‘De bining forbritsen’, De Tsjerne 1-1 (1946) 1-5.
3In 1946 Jan Piebenga en Fedde Schurer zelf, in 1950 Eeltsje Boates Folkertsma.
4Noch bij Schurer zelf, in zijn autobiografie De besleine spegel. Autobiografy (Moussault, Amsterdam 1969), noch in de dissertatie van Johanneke Liemburg, Fedde Schurer (1898-1968). Biografie van een Friese koerier (Friese Pers Boekerij, Leeuwarden 2010) treft men een vermelding aan.
5‘Frysk Jongereinkongres to Ljouwert’, Leeuwarder Courant (2 jannewaris 1941) 5.
6‘Het Friesche boek. Fedde Schurer over Friesland en zijn taal’, Leeuwarder Nieuwsblad (4 novimber 1941) 3.
7‘Alfte Frysk Studentekongres’, Leeuwarder Courant (24 desimber 1941) 6.
8‘Kristlik Frysk Selskip. Algemiene gearkomste op Twadde Krystdei’, Nieuwsblad van Friesland (31 desimber 1941) 5.
9‘Friesche avond’, De Gooi- en Eemlander (9 maart 1942) 2.
10‘Iepenloftgearkomste Boun fen Frysk Nasjonale Jongerein to Olterterp’, Nieuwsblad van Friesland (29 july 1942) 4.
11I.H.W., ‘Das friesische Kultuerelement. Jahrhunderte bereits kämpfen die Friesen um die Erhaltung ihrer Sprache und Eigenart’, Deutsche Zeitung in den Niederlanden (8 febrewaris 1943) 4.
12S.J. van der Molen, ‘Over het karakter der Friesche letterkunde’, Groot Nederland. Letterkundig maandschrift voor den Nederlandschen stam (15 jannewaris 1944) 20.
13S., ‘Nije útjeften’, Dragtster Courant (5 febrewaris 1946) 1.
14F., ‘Nije Fryske boeken’, Friesch Dagblad (13 oktober 1945) 2. Vooruitlopend op ‘De bining forbritsen’ brengt Folkertsma al een scheiding aan tussen ‘het gebied van de beweging’ en ‘dat fan de literatuur’. Hij is ingenomen met de zesde, uitgebreide druk van de Rimen en teltsjes van de gebroeders Halbertsma, maar over een selectie (door Jan Piebenga, maar dat wordt niet vermeld) uit het werk van Teatse Eeltsje Holtrop vraagt hij zich af of daar niet teveel ‘volksschrijverij’ in opgenomen is – ‘korte verhaaltjes, spreekwoorden, rijmpjes’.
15Jan Piebenga, Koarte skiednis fan de Fryske skriftekennisse (2e dr.; Laverman, Drachten 1957) 277.
16Klaes Dykstra en Bouke Oldenhof, Lyts hânboek fan de Fryske literatuer (2e dr.; Afûk, Ljouwert) 111.
17‘Net bewege, mar better skriuwe’, Leeuwarder Courant (31 desimber 1993) 15.
18Teake Oppewal et.al., red., Spiegel van de Friese poëzie. Van de zeventiende eeuw tot heden (2e dr.; Meulenhoff, Amsterdam 2008) 21.
19F.S., ‘De eachopslach fan in frij folk’, De Heerenveensche Koerier (2 april 1948) 3.
Laat een reactie achter