Een interview met Jet Louwerse
Vandaag neemt Jet Louwerse afscheid als voorzitter van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Ik interviewde haar onlangs voor VakTaal, het tijdschrift van de IVN.
“Door de neerlandistiek heb ik ontdekt dat ideeën die we hebben over ‘Nederlands’ helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn”, zegt Henriëtte Louwerse,tot voor kort voorzitter van de IVN en is Senior Lecturer aan de Universiteit van Shefflied in Engeland. “Ik was onlangs bij een online conferentie voor masterstudenten in Polen. Ik vertelde over mijn vertaling van een Nederlandse graphic novel over slavernij in het Engels: Quaco. Leven in slavernij van Ineke Mok. De Poolse neerlandici waren verbaasd over de manier waarop ik stilstond bij de betekenis van slavernij, of mijn discussie over het gebruik van het n-woord. Dat is maatschappelijk debat dat in voormalige koloniale mogendheden als Nederland en Groot-Brittanië fel gevoerd wordt, maar waar men zich in Polen helemaal niet zo mee bezig houdt. Je moet als internationaal neerlandicus je culturele voelsprieten altijd aan hebben staan. Verschillende neerlandici bestuderen hetzelfde onderwerp met heel andere bagage.”
BBC
“Voor Britten is Nederlands soms zoiets als het Oud-Keltisch: een niche van een niche. Mensen vinden het vaak leuk, en ze hebben misschien wel een kennis in Den Haag of zo, maar dat je het ook serieus zou kunnen studeren of bestuderen is lang niet altijd zo duidelijk.”
“Dat ik zelf neerlandicus geworden ben, berust ook grotendeels op toeval. Ik heb bijvoorbeeld ook Engels gestudeerd en geen Nederlands. Het Nederlands was niet mijn eerste grote liefde. Dat komt ook doordat ik een beetje dyslectisch ben. Ik werd soms uitgelachten omdat ik zo slecht spelde. Daardoor had ik het idee: ik ken helemaal geen Nederlands, met al die d’s en t’s. Maar ik schreef wel graag, en ik hield ook van Nederlandse poëzie.”
“Dat het Engels werd, was daarnaast een kwestie van prestige. Mijn vader had na zijn studie een jaar in Schotland gewoond en dat had veel indruk gemaakt. Wij hadden thuis altijd de BBC aanstaan. Het Engels werd in ieder geval in ons gezin ook voorgehouden als iets hoogs, belangrijks en moois. Die anglofilie heeft ons allen beïnvloed. Ook mijn broer en een van mijn twee zussen wonen nu hier.”
Rompslomp
“Tijdens mijn studie gaf ik een aantal lessen Nederlands aan de Universiteit van Hull. Dat vond ik zo leuk dat ik terug in Groningen nog Nederlands als bijvak heb gedaan. En na mijn afstuderen was er een vacature aan de Universiteit van Sheffield. Ik kwam er, als enige talendocent Nederlands, terecht bij de vakgroep Duits. Na de oorlog waren aan die vakgroep namelijk Nederlands en Deens toegevoegd om het imago van Duits op te leuken.”
“Inmiddels is het Nederlands een zeer populaire studie. Dat komt voor een deel ook doordat het gemakkelijker voor ons is om dingen van de grond te krijgen.. Als wij een keer iets willen, kunnen we vrij gemakkelijk aankloppen bij de Taalunie, terwijl de collega’s bij Duits allemaal ingewikkelde formulieren moeten invullen en enorme rompslomp hebben.”
Channel your inner European
“Inmiddels beschouw ik mezelf wel degelijk als neerlandicus. Op een bepaald moment dacht ik, als ik hier wil blijven moet ik wel promoveren en toen heb ik een proefschrift geschreven over een Nederlands onderwerp: het werk van Hafid Bouazza. Ik heb natuurlijk nooit bijvoorbeeld Middelnederlandse literatuur gestudeerd, maar wel de Engelse middeleeuwse literatuur. En ik spreek veel beter Engels dan de gemiddelde neerlandicus – dat is, zeker als je in de internationale neerlandistiek opereert, af en toe ook een voordeel.”
“Dat ik nu al lang in Engeland werk, heeft me ook wel dingen geleerd over mijzelf: mijn Nederlandse directheid, die trouwens hier niet alleen maar negatief wordt ontvangen. Men vindt het soms ook wel prettig. Channel your inner European, zeggen wij ook weleens tegen studenten. Klaag eens een keer! Zeg eens wat je vindt! Omgekeerd hebben de Britten me eigenlijk geleerd dat het niet nodig was om me zo klein te maken over de taal die ik vertegenwoordigde. Zij wezen me erop dat ik als het zo uitkwam zei ‘Nou, doe Italiaans maar hoor’. Terwijl ik mezelf normaliter helemaal niet zo klein maakte. Zij zagen het toch meer als een object van waarde. Het heeft ook wel even geduurd tot ik het ook zo zag.”
Pannenkoekenmeel
“Tegenwoordig is het verschil in prestige tussen het Nederlands en het Engels echt wel een ding, bijvoorbeeld onder Nederlandse jongeren. Hier in Engeland is het Engels traditioneel dé vakgroep binnen de faculteit. De eigen taal en de eigen literatuur zijn heel belangrijk. Nederlandstaligen hebben die houding niet zo. Ik krijg altijd student-assistenten uit Nederland en die zijn altijd verbaasd dat Engelse jongeren het Nederlands kennelijk echt mooi en interessant kunnen vinden, dat ze plezier kunnen hebben in het maken van die klanken.”
“Ik was een keer namens de IVN op bezoek bij een aantal politici. Toen zei een politicus tegen mij: ‘Geef me nu eens de taal om te spreken over het Nederlands zonder dat ik klink als een PVV’er.’ En dat is toch wel raar: natúúrlijk is het Nederlands belangrijk, dat zou niet zoveel met politieke kleur te maken moeten hebben. Als we het hebben over Rembrandt of Dutch Design, dan mag je daar heel trots over zijn. Waarom dan niet over de taal?”
“Tegelijkertijd is taal ook het uitsluitmechanisme bij uitstek, zeker binnen de Lage Landen. Dat stoort me soms wel. Zodra iemand een klein foutje maakt – de en het door elkaar –, wordt iemand buitengesloten. Buitenlanders kunnen het niet leren. Mijn zoon spreekt uitstekend Nederlands, maar hij is opgegroeid in Engeland. Toen hij onlangs in de Albert Heijn vroeg om pannenkoekenmeel, begon de winkelbediende Engels met hem te praten. Mijn zoon was helemaal van zijn apropos. Het is een ervaring die veel mensen hebben: het is lastig om Nederlands te spreken met Nederlanders. Zodra we dat oké vinden, gaat het niet veranderen.”
Flanders House
“Mij gaat het Nederlands toch ook wel aan het hart. Als de taal steeds meer alleen maar een thuistaal wordt, zou ik dat toch wel erg vinden. Taal is toch ook verlengstuk van jezelf, van hoe je de wereld ziet en je positie in de wereld ziet. Studenten merken dat als ze gaan vertalen: hé, dit is meer dan een woord, daar zit een wereld achter.”
“Ik geef toe dat het een emotioneel argument is. Het is misschien ook lastig aan te tonen dat het erger wordt. Dertig jaar geleden hoorde ik in Amerika een verhaal van Hugo Brandt Corstius over dat we het Nederlands maar moesten afschaffen. Voor de cultuur hadden we dat niet nodig: kijk maar naar Ierland, daar hebben ze toch hun eigen cultuur behouden in het Engels. Daar zat ook wel wat in.”
“Als we ons als taal, en als taalgebied, staande willen houden moeten we inclusiever zijn en ons niet richten op verschillen. Praktisch is dat overigens lastig: als wij subsidie nodig hebben van Flanders House, moeten we wel Vlaanderen in de titel noemen.”
Bestuurder
“Toen ik in mijn eentje in Sheffield werkte, was de IVN heel belangrijk. Het was de manier om in contact te komen met anderen die elders in de wereld ook probeerden het Nederlands te verdedigen. Ik kon nu als ik met iets zat iemand vinden om te mailen over de manier waarop zij elders dat probleem hadden opgelost. Dat was zeker in het begin het belangrijkste. Ik had geloof ik in het begin nauwelijks in de gaten dat er ook een blad was, of dat zij het Colloquium organiseerden.”
“Op zeker moment kwam ik in het bestuur van de Association of Low Country Studies, en toen Jan Renkema aftrad als voorzitter wilde men wel eens een voorzitter van buiten het taalgebied. Zo ben ik het bestuur in gerold.”
“Ik heb nu omgekeerd geprobeerd collega’s te helpen: als er iemand werd bedreigd in haar positie, schreef ik een brief aan een faculteitsbestuur. Niet eens zozeer omdat het veel opleverde. Het was dan in ieder geval toch maar gezegd, dan had zo’n bestuurder toch maar gehoord hoe belangrijk het is. Ik denk niet dat iets of iemand die functie van de IVN kan overnemen.”
Bloei
“Hoeveel tijd ik de afgelopen jaren besteedde aan mijn voorzitterschap was onder andere afhankelijk van met wie we bij de Taalunie te maken hadden. We hebben een aantal perioden van reuring gehad: en niet iedere leidinggevende bij de Taalunie begreep altijd even goed dat wij, dat onze mensen, degenen zijn die het moeten doen. Dat je wel met een potje geld kunt aankomen, maar dat er dan nog steeds niets van de grond komt als niet iemand iets met dat geld doet.”
“We zijn de afgelopen jaren geloof ik wel zichtbaarder geworden, bijvoorbeeld doordat we hebben kunnen laten zien dat het vak in het buitenland wel degelijk bloeit.”
Laat een reactie achter