Maanlicht
Mijn kamer, waar ik argeloos
Daar straks kwam binnen loopen,
Verlangende alleen te zijn,
Waar ik mij veilig dacht,
Was mij door ’t felle manelicht
Ontvreemd, dat door het open-
geslagen venster binnenkwam
Uit klaren zomernacht.
O, dat gewetenlooze licht!
Dat rustig lag te slapen
Op ’t koele bed, waar ik zoo graag
Mijn hoofd verbergen ging,
En dat mijn lieve kamer in
Een lichtgrot had herschapen,
Waar ieder ding mij vreemd en koud
En zwijgende ontving.
Jacqueline van der Waals (1868-1922)
uit: Nieuwe verzen (1909)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter