Droomerij
We lagen lui in ’t lange gras te droomen. —
Rondom ons ’t blond genik, het traag gebaar
Van staag gegroet, der donze halmen-schaar;
En boven wind-gezing in najaarsboomen,
Zwaar-loom van loof, nog even-rossig maar. —
We zagen blonde wolle-wolkjes roomen
Op ’t bleeke blauw, heel langzaam verder komen,
Dan dalen achter donker denne-haar.
Een enkle vogel floot heel hoog-alleenen;
Een goud-geel fladderblad kwam aarzlend neer;
— Een eerste trane die de herfst ging weenen —
Een enkel woordje wiekte weg en weer;
En ’t wilde licht lei tintlend langs ons henen,
Ons zacht omarmend, warmend wonder-teer.
Marie Metz-Koning (1864-1926)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter