(om de Librisprijs te winnen?)
Zo’n drie jaar geleden schreef Janneke van Boven bij mij de echt alleraardigste Masterscriptie Typisch Libris, waarin ze een kwantitatief onderzoek deed naar de Librisprijs: ze maakte een database met alle denkbare concrete gegevens rond de inzendingen voor de prijs (van uitgever, tot geslacht, leeftijd van de auteurs, noem maar op) vanaf de groslijst tot de uiteindelijke laureaat in een viertal peiljaren. In haar conclusie komt ze tot een typologie van ‘de’ Libriswinnaar:
‘De typische Libris-winnaar is een man van Nederlandse afkomst; die tussen de veertig en zestig jaar oud is; twintig tot dertig jaar voor het winnen van de prijs gedebuteerd is; inmiddels tussen de zes en tien romans geschreven heeft en hiermee ook al een of meerdere prijzen gewonnen heeft.’
Uiteraard realiseert ze zich het fictieve, geconstrueerde karakter van deze ideale winnaar: ‘Dit is niemand. Dit is een theoretische persoonsbeschrijving, gebaseerd op de categorieën die het vaakst naar voren kwamen in dit onderzoek.’
Pas verschenen
Haar onderzoek leverde onverwachte bijvangst op: in allevier haar peiljaren bleek de bekroonde roman gepubliceerd te zijn in oktober van het voorgaande jaar. Ook bij de Librisprijs sluit dat jaar op 31 december. In de eerste helft van februari volgt dan de bekendmaking van de longlist. Dat betekent dat de jury in ongeveer de eerste zes weken van het nieuwe jaar zijn eerste selectie maakt en een eerste oordeel velt. Zou er een reden zijn dat juist in het voorgaande najaar verschenen boeken de prijs toegekend krijgen? En, in het verlengde daarvan: is het dus raadzaam, als je als schrijver of uitgever de Librisprijs in de wacht wil slepen, om je boek in september of oktober op de markt te brengen?
Al filosoferend zagen wij wel een reden waarom herfstboeken een grotere kans zouden kunnen maken. Die lagen immers verser in het geheugen op het moment dat de longlist (definitief) werd vastgesteld, en de titels stonden allicht nog in de aandacht in pers en publiciteit. Enfin, helemaal raar was het niet, meenden wij.
Maar echt wat vaststellen kun je natuurlijk pas als je van álle laureaten de maand van verschijnen opzoekt. Eindelijk deed ik dat klusje eens: via LexisUni laat, door middel van krantenrubrieken als ‘pas verschenen’, of in het noodzakelijke geval, via de eerste recensies, de maand van verschijnen zich tamelijk eenvoudig vaststellen.
Kortetermijngeheugen
Wat blijkt? Helaas, geen lucratief advies voor schrijver of uitgever. In de vier peiljaren van Van Boven waren de prijswinnende romans inderdaad in oktober voorafgaand aan het prijsjaar verschenen. Maar als je kijkt naar de complete oogst van 29 Librisprijzen sedert 1994, dan is het netjes verdeeld: veertien winnende romans verschenen in het voorjaar (februari t/m mei); vijftien in het najaar (september t/m december). Bij de telling blijft oktober wel de topmaand met zes laureaten, gevolgd door september en februari met vijf bekroonde romans.
Overigens zouden deze getallen meteen méér reliëf krijgen als je ze zou relateren aan hoe het complete jaarlijkse boekenaanbod dat de groslijsten haalt ((veel) meer dan 200 titels) over de maanden verdeeld is. Zo wonnen er geen boeken die verschenen zijn in januari of in de zomermaanden juni t/m augustus – maar daar zal het aanbod dan ook erg klein tot niet-bestaand zijn geweest. Ook is het interessant om te bekijken of er in de longlist misschien wel seizoenseffecten zijn te traceren.
Maar (vooralsnog) lijkt er dus geen voordeel voor auteur of uitgever te bestaan vanwege een kortetermijngeheugen van Librisjuryleden.
Laat een reactie achter