• Uit Wij capabelen, de debuutbundel van schrijver-violist Laura Broekhuysen.
Mensuren
De winkel is je vertrouwd, monter koers je tussen de schappen.
Je bent vergeten dat het een ander filiaal is: alles ligt waar het hoort,
maar centimeters uit het lood, je blijft misgrijpen, zoals je valsspeelt
op een viool met een afwijkende mensuur, je wankelt als de muur
een fractie te laat, te vroeg op je afkomt, slaat hellend hoeken om
die graden scherper, stomper zijn. Of is het je haast?
De vrouw naast de vrieskist, levensgroot, is je achteropgekomen.
Je herkent haar ternauwernood: het geluid van haar aarzelen
blijft stilstaan in je oren. Kijk maar over je schouder,
ze zal zeggen dat je niets veranderd bent — materie met een geheugen
dat zal terugfloepen in haar trouwelijke staat zodra zij het folie
eraf trekt, ratst — je schrikt als ze haar handen voor je ogen vouwt.
Rara! Ze laat haar vingers dwarrelen. Mijn handen, hoor je haar zeggen,
of je haar handen dan niet herkent? Je hebt je die stem voor de geest gehaald,
in ditzelfde register, hooguit een microtoon ernaast.
Ze stuurt haar boodschappenkar om je heen. Nu kijkt ze je aan, zoals men
in slow motion botst. De wereld draaide, om zijn as, rond de zon, maar zelf
ben je, snel als het licht, zeventien gebleven. Ze zegt: Ik kom hier nooit.
Ze heeft het kapsel van een tweelingzus, gespeeld door dezelfde actrice;
ze lijkt wat minder ruimte te beslaan, maar of het nu geldt van links
naar rechts of van boven naar beneden? Je zegt dat je hier dagelijks
boodschappen doet, herinnert je dan dat dat niet zo is, maar
rectificeert je uitspraak niet. Ze zet een stap dichterbij en wil je
omhelzen, je staat net iets verder van haar af dan ze dacht,
of stond je juist wat dichterbij — je proeft haren.
Ze vraagt hoe het gaat. Het gaat je goed. Je hebt kinderen. Je noemt ze op.
Haar filtrum herinner je je rimpelloos, de contouren van neusbrug en
bovenlip scherp, gestift vermiljoen, de spatielengtes tussen haar woorden —
je was vergeten hoe minutieus je haar in kaart bracht. Ze laadt
twee liter karnemelk in haar kar. Ze vertelt waar ze werkt.
Daar fiets je wel eens langs. Ze vraagt nog, je staat al bij de kassa,
of je zou afstappen als je haar zou zien. Op straat herken je niets.
Als je ter oriëntatie je hoofd in je nek legt, vang je een laatste glimp van
een maan die afneemt, opraakt, een sikkel zo dun als een schrikkelseconde.
Laura Broekhuijsen (1983)
uit: Wij capabelen (2022)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter