Dit jaar organiseerden de vereniging Levende Talen Nederlands, de Schrijfakademie van de Universiteit Utrecht, het Willem Frederik Hermans Instituut en de redactie van Neerlandistiek een schrijfwedstrijd voor scholieren, geïnspireerd door citaten van Willem Frederik Hermans zoals die het afgelopen jaar op Neerlandistiek verschenen. De komende drie dagen publiceren we de winnende verhalen. Vandaag de winnaar van de eerste prijs: Shin Nguyen van het Stedelijk College Eindhoven.
Ik dacht bij mezelf: “Er is hier in de wijde omtrek geen mens die van mij houdt en ook geen mens van wie ik zou kunnen houden.” Met die gedachte verliet ik mijn huis.
Gisteren was ik tijdens de pauze weer naar mijn vrienden toegelopen. Terwijl ik dichterbij kwam, gingen ze wat dichter bij elkaar zitten. Misschien om mij plek te geven, of misschien om mij te vermijden.
Ik ging zitten, ik zei hoi en kreeg een vage begroeting van ze terug, daarna gingen ze gewoon door met praten. Ik was rond iedereen verlegen, maar op een of andere manier, was het bij mijn vrienden erger. Alsof ik erbij moest horen. Hoe. Dan. Ook.
Tijdens de lessen zaten ik en mijn vrienden altijd bij elkaar. We waren met een even aantal, dus er zat altijd wel iemand naast mij, maar het leek alsof diegene hier nooit blij van werd. De persoon die dan naast mij zit, draaide dan altijd om en ging verder praten met andere vrienden. Zo gaat het elke dag, elke week, al het hele jaar.
Thuis is het niet veel beter. Ik woon met mijn broertje en ouders. Sommige mensen zeggen dat het het ergst is, als het lijkt alsof je niet bestaat thuis. Ik heb het erger. Ik besta zodat zij mij kunnen onderdrukken.
Mijn broertje is altijd de perfecte jongen. Hij kan geweldig voetballen, kan prachtig pianospelen en haalt de hoogste cijfers. Ik kan redelijk voetballen, speel matig piano en haal zesjes. Altijd word ik daaraan herinnerd door mijn ouders. Tijdens het eten vragen ze dan wat ik voor cijfer heb gehaald voor Nederlands. “Een 6,5,” zeg ik. Dan kijken ze naar mijn broertje en vragen hem hetzelfde. “Een 9,8,” zegt hij. Mijn ouders geven elkaar een blik en ik hoef niet eens te vragen om te weten wat ze ermee bedoelen.
Elke avond ga ik dan voor een wandeling en loop ik over een brug. Als ik naar het water kijk word ik rustig, zoveel druppels water maken samen een rivier. Als eentje weggaat maakt dat niet uit. Met die gedachte maakte ik mijn wandeling af, en ging ik naar huis.
Vandaag is het mijn verjaardag. Ik verwacht er niet veel van. Ik loop naar de woonkamer en maak zoals altijd mijn ontbijt. Mijn ouders en broertje zijn nog niet wakker. Zoals ik had verwacht. Geen cadeautje, geen ontbijt klaar, geen felicitatie.
Op school is het niet veel beter. Ik loop naar mijn kluisje en zie mijn vrienden er staan. Maar ik weet niet of ik wel naar ze toe wil. De verwachtingen zijn al laag, maar ik hoop stiekem toch dat een van mijn vrienden weet dat het mijn verjaardag is.
Uiteindelijk loop ik gewoon naar mijn kluisje. “Hoi” zei ik. “Hallo” zeggen ze allemaal tegelijk. Het voelt niet fijn aan. Misschien was het nog beter als ze niks zeiden. Maar ik heb hoop. “Welke dag is het vandaag?” vraag ik dan. Ze zijn weer met elkaar aan het praten. Ze horen me niet eens meer. Nog steeds geen felicitatie gekregen.
Tijdens de lessen gebeurde er niet veel. Als ik nog een felicitatie krijg, dan is het wel van mijn docenten. Maar niemand zegt iets over een verjaardag. Aan het begin van elke les heb ik hoop. Aan het einde van elke les word ik teleurgesteld. Ik had het verwacht, maar het doet nog steeds pijn, het doet veel pijn.
Sommige mensen worden gepest op school. Ik niet. Ik besta gewoon niet. Ik kan gesprekken meeluisteren zonder dat mensen het doorhebben. Maar niemand luistert naar mij als ik praat.
Na school ga ik weer naar huis. Mijn broertje heeft weer een 10 gehaald, helaas is mijn toets geschiedenis net nagekeken. Ik moet dan toegeven dat ik een onvoldoende heb gehaald. Mijn ouders geven elkaar weer dezelfde blik.
“Als we je broertje niet hadden zouden we ons hoofd niet kunnen laten zien bij je familie.”
Ik heb geen honger meer, ik wil weg, ik heb frisse lucht nodig. Ik dacht bij mezelf: “Er is hier in de wijde omtrek geen mens die van mij houdt en ook geen mens van wie ik zou kunnen houden.” Met die gedachte verliet ik mijn huis.
Vandaag maak ik een vroege, maar extra lange wandeling. Ik denk over mijn schoolleven en het leven in mijn huis. In het ene besta ik niet, in het andere besta ik zodat ik onderdrukt kan worden. Meestal gaan mensen naar hun vrienden of familie toe als ze problemen hebben. Ik niet. Ik loop dan langs de brug.
Ik kijk naar het water. Word steeds rustiger. Zo veel druppels water maken samen een rivier. Als er eentje weggaat maakt dat niet uit. Maakt het écht niet uit? Nee, het maakt niets meer uit.
Laat een reactie achter