Dit jaar organiseerden de vereniging Levende Talen Nederlands, de Schrijfakademie van de Universiteit Utrecht, het Willem Frederik Hermans Instituut en de redactie van Neerlandistiek een schrijfwedstrijd voor scholieren, geïnspireerd door citaten van Willem Frederik Hermans zoals die het afgelopen jaar op Neerlandistiek verschenen. De komende drie dagen publiceren we de winnende verhalen. Vandaag de winnaar van de tweede prijs: Marinde Molenaar van het Portus Groene Hart te Barendrecht
Voor het gemeentehuis lag een glooiend diepgroen grasveld, met een dikke plataan ver uit het midden. De kruin was herhaaldelijk geknot, zodat de boom leek op een galg met plaats voor een hele familie. Onder de plataan was vorige zomer een bankje geplaatst. Het was bedoeld geweest als herdenkingsmonument. Er viel echter weinig te herdenken in een dorp waar het leven met de dag troostelozer werd.
Het monument werd nu voornamelijk gekenmerkt door de platgestampte bierblikjes en uitgedrukte sigaretten, die zich al bij een zachte windvlaag verspreidden over het gehele grasveld. Gemiddeld duurde het enkele weken voordat het glooiende landschap was schoongeruimd door de wind, binnen die tijd waren alweer vele sigaretten opgerookt en blikken bier leeggedronken. Een windhoos was als enige nog in staat om de gehele vlakte vrij te maken.
Al bestond het landschap meer uit afval dan uit gras, Aaron vond het een fijne plek om te zijn. Uitkijkend op het gemeentehuis vonden zijn rumoerige gedachtes rust. Hier kon hij middagen zitten, zijn benen bungelend net boven de grond, tot hij de zon zag zakken achter het gemeentehuis en het tijd was om huiswaarts te keren.
Vandaag waren de blikken bier en sigaretten uit het zicht onttrokken door een menigte duiven. De fladderende en koerende schepsels bedekten niet alleen de rondslingerende afvalstukken, het houten bankje was eveneens verdwenen onder de massa. Geïntrigeerd door deze verschijning hield Aaron zijn pas in. De beesten waren amper van elkaar te onderscheiden, als een zwerm bewogen zij over het grasveld. Terwijl de jongen aanstalten maakte om het tafereel van dichtbij te bewonderen, hoorde hij zacht een stem boven de koerende duiven uitkomen. ‘Ik heb het antwoord gevonden!’, riep de stem alsmaar, ‘Ik ben erachter gekomen!’. Verbouwereerd bleef Aaron stilstaan en bekeek de menigte nogmaals, voordat hij richting de plataan begon te bewegen, zich afvragend wat het antwoord zou zijn.
Bij elke stap werd de jongen door meer en meer duiven omgeven. Na een tijdje bevond hij zich in een wereld van veren, hij was onderdeel van de zwerm geworden. Aaron sprong en stond op het puntje van zijn tenen, maar hij kon op geen enkele manier boven de vliegende schepsels uitkomen en zich losmaken van de zwerm. Dus bleef hij lopen, hopend op een uitweg, tot hij de bast van de plataan in het vizier kreeg. Hij zette zijn weg voort en langzaam doemde ook het bankje voor hem op.
De frasen die de stem verkondigde waren inmiddels harder gaan klinken. Aaron kon de woorden voelen en de stem bijna aanraken. Negeren kon hij ze niet meer. En terwijl de bank steeds meer vorm kreeg, ontwaarde hij op de bank een man. Hij zat voorovergebogen en had zijn ogen gesloten, ondertussen herhaalde hij monotoon zijn uitspraken. ‘Ik heb het antwoord gevonden! Ik ben erachter gekomen! Ik heb het antwoord gevonden! Ik ben …’. Om hem heen stonden vogelkooien, grote waar minstens twintig duiven in pasten, maar ook hele kleine met ruimte voor maar net één duif. Sommige hingen in de plataan, andere stonden op het bankje of op de grond, maar allemaal waren ze leeg.
Aaron naderde de man voorzichtig, pakte een kooi ter grootte van een betonmolen op van de bank en nam plaats naast de man. Nog geen moment had hij het gevoel gehad dat de man zijn aanwezigheid had opgemerkt. Om hemzelf kenbaar te maken begon hij zachtjes te fluiten, maar de man verroerde zich niet. De jongen vroeg de man wat het antwoord was, hoe hij het antwoord had gevonden en wat het dan precies was waar de man achter was gekomen. Een antwoord kreeg hij niet, het enige wat hij hoorde was de stem en de koerende duiven. En dus hield hij op met vragen stellen en zat stilletjes naast de man.
Zo zat hij enkele seconden, minuten of misschien wel uren naast de man, omgeven door gefladder en gekoer. De zon zag hij die dag niet ondergaan, hij was bedolven onder duiven.
Laat een reactie achter