Op vrijdag 7 oktober reflecteerden verschillende neerlandici in de Koninklijke Bibliotheek op de resultaten van de canonenquête. Op Neerlandistiek worden de bijdragen van de sprekers gebundeld – opdat de discussie breder kan worden voortgezet.
De canon bestond niet, was hoogstens iets uit vervlogen en paternalistische tijden. Ik heb het over 2002. Mensen wisten nog wel wat een canon was, maar alles wat naar canon riekte was dood en begraven. Het negatieve sentiment was in 1991 afdoende vertolkt door Maaike Meijer en Ernst van Alphen in hun bundel met de veelzeggende titel De canon onder vuur, die opent met: ‘De Grote Nederlandse Meesterwerken staan in een geur van heiligheid. Die teksten die eenmaal tot de canon zijn toegelaten kunnen geen kwaad meer doen.’
De toon was daarmee gezet. In een reeks opstellen werden verschillende beroemde teksten uit de Nederlandse literatuur langs de meetlat gelegd – dat was veelal een feministische meetlat. In Du Perrons Land van herkomst werd in het alter ego van de schrijver ‘racisme, seksisme en homofobie’ waargenomen. In Nescio’s Dichtertje werd een ‘zeer neerbuigende’ kijk op vrouwen en zelfs een ‘voyeuristische’ kijk op meisjes ontdekt, en mijn geliefde Bredero werd ontmaskerd als gemankeerd ‘maatschappijcriticus’; hij zou vooral spreekbuis zijn ‘van een nette burgerij’.
Wie meent dat de cancelcultuur van vandaag of gisteren is, zou eens een avondje De canon onder vuur op schoot moeten nemen.
Tact
Terug naar 2002. In een wat aftands eensgezinswoninkje in een zijstraat van het Leidse Rapenburg werd door een paar mensen gewerkt aan het opzetten van wat uiteindelijk de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org) ging worden, en die inmiddels onderdeel is van de Koninklijke Bibliotheek. We zouden Nederlandse klassiekers gaan digitaliseren – het was een idee dat door het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde was aangedragen, en we hadden wat geld gevonden om een beginnetje te maken. Maar wat waren precies die Nederlandse literaire klassiekers? Dat was in dit verband geen irrelevante vraag. Het lag voor de hand om een commissie aan het werk te zetten. Maar aan zo’n commissie kleefde het odium van paternalisme.
In 1990 had een commissie onder voorzitterschap van Jaap Goedegebuure voor het middelbaar onderwijs een ‘verplichtende’ lijst van 21 werken van ná 1830 opgesteld, die meteen als ‘elitair’ en ‘autoritair’ werd afgefakkeld. Er werd zelfs gesproken over herinvoering van de ‘Kultuurkamer’.
Wie denkt dat de verruwing van het maatschappelijk debat met Twitter is begonnen, zou eens bij Jaap Goedegebuure zijn knipselmap over deze commissie ter inzage moeten vragen.
Komen aanzetten met ‘klassiekers’ vroeg dus de nodige tact.
Eminent gezelschap
Verder werd het opzetten van een gezaghebbende digitale bibliotheek al moeilijk genoeg. Op Jacob van Maerlant, Anna Bijns en P.C. Hooft rustten weliswaar geen auteursrechten, maar op de recente edities van hun werk wél. Hoe gingen we daar ooit toestemming voor krijgen? Laat staan voor twintigste-eeuwse sterauteurs als Hella Haasse en Gerard Reve – beiden nog in leven toen. Er bestonden in de hele wereld, en dan vooral in de Verenigde Staten, al tal van literaire websites met alleen maar rechtenvrije teksten, en die sites maakten vrijwel zonder uitzondering een doodse indruk.
De DBNL ging dat anders doen, en een canon-enquête moest daarbij helpen. Leidend was nieuwsgierigheid naar de ideeën die leefden over de canon, maar ook over de waarde van die z.g. klassiekers in het onderwijs. We wilden in het late voorjaar van 2002 onze activiteiten officieel presenteren, en de uitkomsten van de canon-enquête konden bij die gelegenheid mooi bekend gemaakt worden. In die zin, zo durf ik nu wel bekennen, was het houden van deze enquête ook een handige publiciteitsstunt.
Maar allereerst moest de afweging gemaakt worden: of het houden van een enquête wel enige kans van slagen had? En hoe pak je zoiets aan? Gegegeven het anticanon-sentiment dat vrij algemeen heerste, was er een kans dat het plannetje helemaal zou mislukken. Het zat mee dat de toenmalige secretaris van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leo van Maris, meteen welwillend reageerde toen we voorstelden onder de eigen leden een enquête te houden. Het loste meteen een heel stel problemen op. We hadden een scherp afgebakende groep die we konden bevragen, en ze werden geacht veel van ‘Nederlandse Letterkunde’ te weten, want waarom zou je anders lid van dit eminente gezelschap mogen zijn?
Klassiekers
Ergens in het voorjaar van 2002 gingen zo’n vijftienhonderd enquêteformulieren met de ouderwetse post de deur uit, keurig voorzien van een retourenveloppe. Internetenquêtes waren nauwelijks te beveiligen, en wat zwaarder woog: een aanzienlijk deel van de Maatschappijleden had in 2002 nog geen e-mail.
Ik zal u verder niet vermoeien met de details van die campagne, ik memoreer alleen mijn opluchting, twee dagen na versturen van de enquête, toen het eerste retourenvelopje binnenkwam, nog wel ingevuld door een beroemd schrijfster. De eer was gered. Uiteindelijk kwamen er 299 ingevulde formulieren binnen.
Het was verrassend dat er tegen de veronderstelde tijdgeest in grote animo bestond om aan zo’n enquete mee te doen, en dat er vergaande aanbevelingen uitkwamen om het literatuuronderwijs en de kennis van de klassiekers te versterken. Minder verrassend was de canon zelf; er kwam een lijst uit met een stevig aandeel aan ‘klassieke’ teksten van vóór 1900. Een echte canon dus. De canon anno 2002.
Geleerde commissies
In de jaren erna veranderde het sentiment rond canons. Waardoor? Dat lijkt me een onderwerp voor een proefschrift over pakweg twintig jaar. Belangrijk was in ieder geval de oratie van filosoof Maarten Doorman in 2004, waarin hij het negatieve sentiment over de canon, met name onder academici, frontaal te lijf ging en pleitte voor veel meer aandacht voor literaire en ander culturele hoogtepunten in het onderwijs: opvallend was ook zijn definitie van de canon, die hij omschreef als ‘dat geheel van teksten, beelden, kunstwerken en historische gebeurtenissen dat het referentiekader is van een gedeelde cultuur.’
In de opsomming van Doorman zat een element dat tot dan nog niet zo vaak met enige canon in verband was gebracht, n.l. ‘historische gebeurtenissen’; mijn Dikke Van Dale uit 1992 geeft 10 mogelijke betekenissen van canon, maar ‘historische gebeurtenissen’ hoorden daar nog niet bij. Er hing omstreeks 2004 iets in de lucht; want kort daarop ontstond in kringen van de Onderwijsraad het idee om een historische canon van Nederland op te laten stellen. De verdere geschiedenis is bekend: een commissie onder leiding van Frits van Oostrom ging aan het werk, en kwam in 2006 met vijftig vensters die tezamen een introductie op de Nederlandse geschiedenis vormden. Het idee sloeg enorm aan en leidde tot een hele reeks lokale en thematische canons. Ik heb me laten vertellen dat er zelfs een canon van de Nederlandse glastuinbouw is opgesteld.
De wereld raakte na 2005 een beetje in de ban van het lijstjes maken, en ik moet zeggen dat we er bij de DBNL enthousiast aan meededen: Friese literatuur, de Limburgse, de Surinaamse, de Jeugdliteratuur, van alles leende zich ervoor. Geleerde commissies – want daar konden we voor dergelijke specialistische terreinen niet meer om heen – stelden lijsten samen die tegelijkertijd verrassend en gezaghebbend waren. Het bleek ook een probate manier om de toestemming van levende auteurs te verkrijgen. Gewoon een lijst organiseren die zo goed in elkaar zat dat ze er niet in wilden ontbreken.
Woordenstrijd
En nu is de canon-enquête van 2002 op herhaling gegaan – onder een veel grotere groep beroepslezers dan destijds. Opnieuw is er een heel herkenbare literaire canon uitgekomen. Die van 2002 glinstert er nog op allerlei manieren doorheen. Maar er zijn ook enkele verschuivingen die tot nadenken stemmen, vooral het overduidelijke wegzinken van de poëzie en van het literaire erfgoed van vóór 1900.
Wat me ook opvalt zijn de scherpe reacties die de uitkomsten, veel meer dan in 2002, nu oproepen. Ik schrok nogal van kop in de NRC: ‘Toch weer veel dode, witte mannen’ (1/10). De rookslierten van een zich ontwikkelende ‘culture war’ trekken inmiddels ook door deze krant. De nuancering volgde in een hoofdreactioneel commentaar (6/10), en die was nodig.
De sfeer rond de lijst klassieke werken stond in 2002 voor mijn gevoel nog in het teken stond van een discussie over literaire kwaliteit en historische waarde – in de tijd nog weinig beladen en weerstand oproepende concepten. Dat is inmiddels helemaal veranderd.
Onderscheid naar nationaliteit, etniciteit, geslacht, zelfs mortaliteit van de auteur speelt een enorme rol in de woordenstrijd die inmiddels op veel fronten woedt. De discussie is zich daarmee aan het verleggen van het werk naar de auteur. Het is ongetwijfeld een fase waar we doorheen moeten. Maar er dreigt ook het gevaar dat we er in blijven hangen.
Confrontatie
En dan belanden we opnieuw in een verzuiling waarin clubjes teksten langs hun eigen morele meetlat gaan leggen. Dat is niet alleen kleingeestig, maar ontkent ook waar belangrijke literaire teksten voor staan: ze zijn bijna zonder uitzondering een uiting van intense maatschappelijke spanningen, en ze beschrijven een wereld die vergaand onvolmaakt is. Dat geldt voor Van den vos Reynaerde, voor Anna Bijns’ Refreinen, en ook voor Carry van Bruggens Eva. En ja, in teksten, zit altijd een waardenpatroon verwerkt, van de personages, van de auteur en van de tijd waarin ze geschreven zijn. Vaak onbewust en ongemerkt.
We komen nu op een tweesprong: moeten we het erg vinden dat Nescio’s feminisme onderontwikkeld was, en dat Multatuli in de eerste plaats aanbevelingen deed om de exploitatie van de kolonie Nederlandsch-Indie te verbeteren? Of biedt literatuur juist een verdiepende confrontatie met andere waardenpatronen, en zal ze ons doen inzien dat ook onze eigen normen en waarden ooit weer zullen worden opgevolgd door nieuwe? Ik opteer voor het laatste. Het is een gevoeligheid die vooral aangekweekt wordt met goed literatuuronderwijs. Als de huidige discussie iets aantoont dan is het dat daar veel meer in geïnvesteerd moet worden
En verder graag wat relativering, het is maar een enquête.
Een korte versie van deze tekst verscheen in NRC Handelsblad op 14 oktober
Rolf den Otter zegt
“Of biedt literatuur juist een verdiepende confrontatie met andere waardenpatronen, en zal ze ons doen inzien dat ook onze eigen normen en waarden ooit weer zullen worden opgevolgd door nieuwe? ”
Zeker. Ik heb de jaren ’70 niet bewust meegemaakt, maar het structuurdenken uit die tijd, de Marxistische interpretaties, allerlei wilde ideeën, ze hebben invloed gehad op ons denken over literatuur uit het verleden, maar niemand interpreteert meer op de manier van toen. Hetzelfde zal gebeuren met de interpretaties van de jaren ’20 van de 21e eeuw. Over 40 jaar zullen wij bepaalde ideeën misschien overdreven of bespottelijk vinden, andere zijn dan inmiddels ingebakken in ons collectieve denken. De tijd filtert uit wat waardevol was.